ECLI:NL:RVS:2023:20

Raad van State

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
202207311/1/V3 en 202207311/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en hoger beroep inzake asielaanvragen van vreemdelingen

Op 4 januari 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 19 december 2022 de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen nieuwe besluiten te nemen. De staatssecretaris had deze aanvragen op 3 november 2022 niet in behandeling genomen, wat door de rechtbank als onterecht werd beoordeeld.

In het hoger beroep stelde de staatssecretaris dat de rechtbank een motiveringsgebrek had geconstateerd, maar de Raad van State oordeelde dat dit gebrek eenvoudig te herstellen was en dat het hoger beroep niet leidde tot vernietiging van de eerdere uitspraak. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dit betekent dat de staatssecretaris de eerdere beslissing van de rechtbank moet respecteren en de vreemdelingen opnieuw moet beoordelen.

Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten die de vreemdelingen hadden gemaakt in verband met het hoger beroep, tot een bedrag van € 837,00, dat geheel toe te rekenen is aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de staatssecretaris in asielzaken en de mogelijkheid voor vreemdelingen om hun rechten te doen gelden.

Uitspraak

202207311/1/V3 en 202207311/2/V3.
Datum uitspraak: 4 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 19 december 2022 in zaken nrs. NL22.22515 en NL22.22517 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 3 november 2022 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 19 december 2022 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. A.W. Eikelboom, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De rechtbank heeft namelijk een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek geconstateerd. De staatssecretaris komt daartegen in hoger beroep op terwijl dat gebrek zich (los van de vraag wat de uitkomst van de nieuwe besluitvorming moet zijn) eenvoudig laat herstellen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af;
III.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Baldinger
voorzieningenrechter
w.g. Schippers
griffier
873-1017