ECLI:NL:RVS:2023:1956

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
202202428/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 23 maart 2022, in zaak nr. 21/6797. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.W. Beemers, heeft een verzoek ingediend om proceskostenveroordeling in het geval van intrekking van het hoger beroep. De rechtbank had eerder het bezwaar van de vreemdeling en haar referent tegen de afwijzing van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, ongegrond verklaard.

Op 18 mei 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. De vreemdeling en haar referent hebben hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank is doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De staatssecretaris heeft op 9 en 15 maart 2023 het hoger beroep en het besluit van 18 mei 2022 ingetrokken. De vreemdeling heeft vervolgens verzocht om vergoeding van de proceskosten die zij en haar referent hebben gemaakt.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat op grond van artikel 8:118, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van proceskosten als het hoger beroep is ingetrokken. De staatssecretaris heeft de proceskosten van de vreemdeling en haar referent toegewezen, met uitzondering van het griffierecht, dat reeds was terugbetaald. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. A. Kuijer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.

Uitspraak

202202428/1/V1.
Datum uitspraak: 24 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het verzoek van:
[de vreemdeling],
verzoekster,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het hoger beroep.
Procesverloop
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 23 maart 2022 in zaak nr. 21/6797.
De vreemdeling en haar zoon (hierna: referent), vertegenwoordigd door mr. D.W. Beemers, advocaat te Nijmegen, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 18 mei 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdeling en referent tegen de afwijzing van de aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, opnieuw ongegrond verklaard.
De vreemdeling en referent hebben hiertegen bij de rechtbank een beroepschrift ingediend. Dit beroepschrift heeft de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.
De staatssecretaris heeft bij brieven van 9 respectievelijk 15 maart 2023 het hoger beroep en het besluit van 18 mei 2022 ingetrokken.
De vreemdeling heeft de Afdeling verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de bij haar en referent opgekomen proceskosten.
De staatssecretaris heeft op 5 april 2023 een nadere reactie gezonden, waarin hij aangeeft zich niet tegen de gevraagde proceskostenvergoeding te verzetten.
Overwegingen
1.       Op grond van artikel 8:118, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan, bij afzonderlijke uitspraak en met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb, op verzoek van een partij in de proceskosten worden veroordeeld, als het bestuursorgaan het hoger beroep heeft ingetrokken.
2.       De staatssecretaris heeft het hoger beroep en het besluit van 18 mei 2022 ingetrokken, nadat de vreemdeling kosten heeft gemaakt voor het indienen van een schriftelijke uiteenzetting en het instellen van beroep tegen het besluit. De Afdeling ziet hierin aanleiding het verzoek van de vreemdeling toe te wijzen.
3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier in hoger beroep van de vreemdeling en referent geen griffierecht heeft geheven, zij hebben immers geen hoger beroep ingesteld, en omdat de griffier bij de rechtbank het betaalde griffierecht voor het beroep tegen het besluit van 18 mei 2022 aan de vreemdeling en referent heeft terugbetaald, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling en referent in verband met de behandeling van het hoger beroep en het van rechtswege ontstane beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schuurman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023
282-977