ECLI:NL:RVS:2023:1956
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 23 maart 2022, in zaak nr. 21/6797. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.W. Beemers, heeft een verzoek ingediend om proceskostenveroordeling in het geval van intrekking van het hoger beroep. De rechtbank had eerder het bezwaar van de vreemdeling en haar referent tegen de afwijzing van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, ongegrond verklaard.
Op 18 mei 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. De vreemdeling en haar referent hebben hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank is doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De staatssecretaris heeft op 9 en 15 maart 2023 het hoger beroep en het besluit van 18 mei 2022 ingetrokken. De vreemdeling heeft vervolgens verzocht om vergoeding van de proceskosten die zij en haar referent hebben gemaakt.
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat op grond van artikel 8:118, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van proceskosten als het hoger beroep is ingetrokken. De staatssecretaris heeft de proceskosten van de vreemdeling en haar referent toegewezen, met uitzondering van het griffierecht, dat reeds was terugbetaald. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. A. Kuijer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.