202102749/1/V1.
Datum uitspraak: 22 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 april 2021 in zaak nr. NL20.13792 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en geweigerd om de vreemdeling ambtshalve krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen.
Bij uitspraak van 6 april 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag, gegrond verklaard voor zover gericht tegen de ambtshalve weigering, het besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.R. Verdoner, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft de Iraanse nationaliteit. Zij heeft aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat zij in juli/augustus 2017 door een taxichauffeur is geslagen, verkracht en beroofd en dat hij hierna diverse keren telefonisch contact met haar heeft opgenomen en heeft gedreigd opnames van de verkrachting openbaar te maken als zij geen seksuele relatie met hem zou aangaan. De vreemdeling heeft geen aangifte tegen de taxichauffeur gedaan, omdat zij vreesde dat haar vader dan van de verkrachting op de hoogte zou raken en eerwraak op haar zou plegen. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling en het verhaal over de verkrachting geloofwaardig zijn. Hij heeft de vreemdeling niet gevolgd in haar verklaringen over de telefonische bedreigingen door de taxichauffeur en over de problemen met haar vader en de dreiging van eerwraak. De staatssecretaris heeft geconcludeerd dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krachtens artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 en ook niet voor uitstel van vertrek krachtens artikel 64 van de Vw 2000.
2. De derde tot en met negende grief leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. De vreemdeling klaagt in de eerste en tweede grief terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris zijn standpunt dat het verhaal van de vreemdeling over de telefonische bedreigingen door de taxichauffeur niet geloofwaardig is, ten onrechte mede heeft gebaseerd op zijn conclusie dat het bevreemdend is dat de vreemdeling geen aangifte heeft gedaan tegen de taxichauffeur ter zake van de door de staatssecretaris geloofwaardig bevonden verkrachting. Zonder nadere motivering van de staatssecretaris valt niet in te zien waarom die conclusie mee zou brengen dat de gestelde bedreigingen door de taxichauffeur ongeloofwaardig zijn. Hoewel de vreemdeling deze klacht terecht voordraagt, leiden deze grieven niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Uit het falen van de derde en vierde grief volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling de gestelde bedreigingen door de taxichauffeur niet aannemelijk heeft gemaakt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van gronden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Wilde
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2023
598