ECLI:NL:RVS:2023:1825

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
202200944/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om inzage in persoonsgegevens op grond van de AVG

In deze zaak heeft [appellant] op 28 mei 2020 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens. Dit verzoek werd op 4 september 2020 gedeeltelijk afgewezen, waarbij het college een overzicht van de gevonden persoonsgegevens in gelakte vorm heeft verstrekt. Het college stelde dat het niet mogelijk was om aan het verzoek te voldoen, omdat [appellant] zijn verzoek niet had gespecificeerd en er geen verdere documenten waren aangetroffen. De rechtbank Amsterdam heeft op 20 december 2021 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 19 april 2023 heeft [appellant] zijn gronden voor het hoger beroep gepresenteerd, die grotendeels een herhaling waren van zijn eerdere argumenten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen onterecht weggelakte informatie was en dat het college voldoende had gedaan om aan het verzoek te voldoen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de niet verstrekte passages geen persoonsgegevens van [appellant] bevatten, maar die van derden of informatie die niet als persoonsgegeven kan worden aangemerkt.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het college geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.

Uitspraak

202200944/1/A3.
Datum uitspraak: 10 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2021 in zaak nr. 21/1154 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2020 heeft het college een verzoek van [appellant] op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 20 januari 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.I. L'Ghdas, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Kappelhof, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft op 28 mei 2020 het college verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens. [appellant] heeft op 23 juni 2020 desgevraagd verduidelijkt dat zijn inzageverzoek ziet op privé-gegevens en zakelijke gegevens in alle data en dossiers bij de gemeente en die extern met verschillende diensten zijn gedeeld. Het college heeft op 4 september 2020 een overzicht van de gevonden persoonsgegevens en documenten in gelakte vorm verstrekt aan [appellant]. Het deel van het verzoek dat is gericht op alle data en dossiers heeft het college afgewezen, omdat het niet mogelijk is aan het verzoek te voldoen. Volgens het college heeft het meermaals [appellant] de gelegenheid geboden zijn verzoek te specificeren en is uitvraag gedaan bij een aantal afdelingen. Omdat [appellant] zijn verzoek niet heeft gespecificeerd en verder geen documenten zijn aangetroffen, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat niet meer documenten voorhanden zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet ongeloofwaardig is dat er niet meer persoonsgegevens zijn. [appellant] heeft volgens de rechtbank geen concrete aanknopingspunten aangeleverd voor zijn standpunt dat er meer verwerkte persoonsgegevens moeten zijn. Dat [appellant] al jaren een conflict met de gemeente heeft, maakt dit niet anders, aldus de rechtbank.
Beoordeling
2.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
3.       Ter zitting heeft [appellant] de Afdeling gevraagd nauwkeurig te kijken of in de aan hem verstrekte stukken ten onrechte informatie is weggelakt. De Afdeling heeft kennis genomen van de geheime stukken en heeft onderzocht of in de weggelakte delen persoonsgegevens van [appellant] zijn opgenomen. De Afdeling is van oordeel dat dit niet het geval is. De niet verstrekte passages betreffen persoonsgegevens van derden dan wel informatie die niet is aan te merken als een persoonsgegeven. De Afdeling betrekt daarbij de informatie die is opgenomen in het bij het besluit van 4 september 2020 verstrekte overzicht van persoonsgegevens. Verder gaat het bij een aantal van de documenten om overzichten met persoonsgegevens, waarin naast gegevens van [appellant] ook die van (veel) andere personen zijn opgenomen. Daardoor zijn grote delen van die overzichten gelakt. Het voorgaande betekent dat alle in de desbetreffende documenten opgenomen persoonsgegevens aan [appellant] zijn verstrekt.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Leeuwen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023
373-1013