202301172/1/A2.
Datum uitspraak: 10 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden (hierna: het college), verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 5 mei 2022 heeft het Bestuur van de Faculteit der Geneeskunde van de Universiteit Leiden (hierna: het bestuur) [appellant] voorwaardelijk toegelaten tot de masteropleiding Farmacie met startdatum 1 september 2022.
Hiertegen heeft [appellant] administratief beroep ingesteld.
Bij beslissing van 13 september 2022 heeft het College van Bestuur van de Universiteit Leiden het verzoek van [appellant] van 4 september 2022, om per 1 september 2022 te worden toegelaten tot de masteropleiding Biofarmaceutische wetenschappen, afgewezen.
Hiertegen heeft [appellant] administratief beroep ingesteld.
Bij beslissing van 31 januari 2023 heeft het college het administratief beroep tegen de beslissing van 5 mei 2022 gegrond verklaard en die beslissing vernietigd. Verder heeft het college het administratief beroep tegen de beslissing van 13 september 2022 ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld bij de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 april 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat in Den Haag en het college, vertegenwoordigd door mr. M. den Besten, prof. H.J. Guchelaar en M.S. in het Veld, zijn verschenen.
Overwegingen
De beslissing van 5 mei 2022
1. Bij beslissing van 5 mei 2022 heeft het bestuur [appellant] voorwaardelijk toegelaten tot de masteropleiding Farmacie met startdatum 1 september 2022. De masteropleiding Farmacie kent een capaciteitsbeperking van 50 plekken. Aan [appellant] is meegedeeld dat zijn plaats op de ranglijst niet hoog genoeg is om direct te worden geplaatst. [appellant] is daarom op een wachtlijst geplaatst. [appellant] heeft op 15 augustus 2022 geïnformeerd wanneer hij definitief iets te horen zou krijgen over zijn plaatsing. Bij e-mail van 17 augustus 2022 is [appellant] meegedeeld dat er tot 31 augustus 2022 nog opleidingsplekken konden worden geannuleerd. Op 2 september 2022 zou Studenten- en Onderwijszaken (hierna: SOZ) [appellant] hebben bericht dat de door hem toegezonden gewaarmerkte kopie van het diploma, de afstudeerverklaring en/of cijferlijst zijn ontvangen en zijn goedgekeurd en dat zijn aanmelding verder wordt verwerkt. [appellant] heeft geen definitieve beslissing ontvangen over zijn toelating dan wel afwijzing tot de masteropleiding Farmacie.
De beslissing van 13 september 2022
2. Bij de beslissing van 13 september 2022 is het verzoek van [appellant] van 4 september 2022, om per 1 september 2022 te worden toegelaten tot de masteropleiding Biofarmaceutische wetenschappen afgewezen, omdat het verzoek gedaan is na de hiervoor geldende aanmeldtermijn.
Bestreden beslissing
3. Het college heeft overwogen dat het bestuur op grond van de Regeling toelating masteropleidingen een verzoeker die is toegelaten, een toelatingsbesluit verstrekt. Aan het toelatingsbesluit kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden waaraan een verzoeker alsnog moet voldoen om het toelatingsbesluit te kunnen verzilveren. Volgens het college kunnen dit uitsluitend voorwaarden zijn waaraan de kandidaat door handelen of nalaten zelf kan voldoen. De door het bestuur als voorwaarde beschouwde passage, die inhoudt dat een kandidaat pas geplaatst wordt indien het rangnummer ’aan de beurt’ is dat hem in het kader van de selectieprocedure is toegekend, is volgens het college niet een dergelijke voorwaarde. Deze bepaling kan daarom ook niet aan een voorwaardelijke toelating ten grondslag worden gelegd, maar geldt louter als informatieve tekst, aldus het college. Verder heeft het college overwogen dat duidelijk is geworden dat [appellant] plaats 68 op de ranglijst had. Het college is tot de conclusie gekomen dat [appellant] als gevolg van de door het College van bestuur ingestelde capaciteitsbeperking voor de opleiding van 50 plaatsen, niet toelaatbaar is. Dat betekent volgens het college dat het bestuur [appellant] in eerste instantie, op grond van artikel 2.9, tweede lid, van de Regeling toelating masteropleidingen, een afwijzend besluit had moeten laten toekomen. Verder heeft het college overwogen dat het bestuur in dat besluit op zijn minst had moeten vermelden hoeveel punten [appellant] in de selectieprocedure heeft behaald en tot welk rangnummer dit leidt. Als een student voldoet aan de kwalitatieve toelatingseisen voor de opleiding, zoals [appellant] doet, is in geval van een opleiding met een capaciteitsbeperking de behaalde score én het daaruit voortvloeiende rangnummer immers de enige motivering voor het besluit, aldus het college. Het bestuur heeft daarom volgens het college gehandeld in strijd met de artikelen 3:46 en 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Het college heeft verder overwogen dat uit de beslissing van 5 mei 2022 en uit de mail van SOZ van 2 september 2022, niet redelijkerwijs kon worden afgeleid dat [appellant] onvoorwaardelijk tot de opleiding was toegelaten zodra hij een officiële kopie van zijn bachelordiploma biofarmaceutische wetenschappen én een cijferlijst had ingeleverd. Hoewel de hiervoor aangehaalde passage geen toelatingsvoorwaarde is, had voor hem wel voldoende duidelijk moeten zijn dat zijn rangnummer op dat moment geen recht op plaatsing gaf. Dat het bestuur hem daarna - ondanks herhaalde verzoeken - geen definitief besluit heeft toegezonden, is onzorgvuldig, maar daaraan kan hij niet het recht ontlenen dat hij alsnog was toegelaten. Dit betekent dat het bestuur in beginsel een nieuw besluit op het toelatingsverzoek moet nemen, maar omdat duidelijk is geworden dat [appellant] rangnummer 68 had en zowel op 5 mei 2022 als op 31 augustus 2022 door de capaciteitsbeperking geen recht had op toelating, heeft het college voorgesteld dat geen nieuw besluit hoeft te worden genomen, tenzij [appellant] het bestuur binnen vier weken laat weten dat hij dit wil.
5. Tot slot heeft het college geconcludeerd dat [appellant] zijn verzoek om toelating tot de masteropleiding Biofarmaceutische wetenschappen niet voor de geldende deadline heeft ingediend. Voor afwijking van de deadline, als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van de Regeling toelating masteropleidingen, heeft het bestuur volgens het college terecht geen aanleiding gezien.
Beroep
6. [appellant] is het niet eens met de beslissing van het college en voert aan dat het bestuur ten aanzien van de beslissing van 5 mei 2022 twee mogelijkheden had, namelijk onvoorwaardelijk toelaten of onvoorwaardelijk afwijzen. Volgens [appellant] kon deze beslissing slechts worden herroepen tot 31 augustus 2022.
[appellant] voert verder aan dat hem niet kan worden verweten dat hij zijn verzoek om inschrijving voor de opleiding Biofarmaceutische wetenschappen niet tijdig heeft gedaan. Hij ging er vanuit dat hij toegang zou krijgen tot de opleiding Farmacie. Volgens hem mocht hij dit ook verwachten gelet op de door het faculteitsbestuur gehanteerde werkwijze waarbij geen definitieve toewijzing of afwijzing is gestuurd. Verder voert [appellant] aan dat er slechts sprake is van een beperkte termijnoverschrijding.
Afbakening geschil
6.1. Naar aanleiding van de beslissing van 31 januari 2023 heeft het bestuur op 9 maart 2023 een nieuwe beslissing genomen. Daarbij is aan [appellant] meegedeeld dat hij niet is toegelaten tot de masteropleiding Farmacie met startdatum 1 september 2022. De beslissing van 9 maart 2023 kan in deze procedure niet aan de orde komen omdat het geen beslissing is als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. De Afdeling is verder, anders dan het college heeft gesteld, van oordeel dat er nog procesbelang bestaat voor [appellant] bij de beslissing van 5 mei 2022 omdat hij studievertraging heeft opgelopen. Dat betekent dat de Afdeling een oordeel zal geven over de beslissing van 5 mei 2022 en de beslissing van 13 september 2022.
Hoe moet de beslissing van 5 mei 2022 worden geduid?
6.2. De Afdeling is van oordeel dat de beslissing van 5 mei 2022 niet anders kan worden geduid dan als afwijzing om toegelaten te worden tot de masteropleiding Farmacie. [appellant] wist dat er voor de masteropleiding Farmacie slechts 50 plekken beschikbaar waren en dat hij gelet op zijn plaats op de ranglijst niet direct was geplaatst. [appellant] is om die reden op een wachtlijst geplaatst en zou bericht ontvangen als zijn plaats op de ranglijst zou worden bereikt. Het college heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat het bestuur hem geen definitief besluit heeft toegezonden, onzorgvuldig is, maar dat daaraan niet het recht kan worden ontleend dat hij alsnog is toegelaten buiten zijn plaats op de ranglijst om.
De beslissing van 13 september 2022
6.3. [appellant] heeft zich op 4 september 2022 aangemeld voor de masteropleiding Biofarmaceutische wetenschappen, terwijl de aanmelddeadline verstreek op 15 mei 2022. Dat [appellant] daarmee te laat was, is niet in geschil. De Afdeling is verder van oordeel dat de te late aanmelding voor rekening en risico van [appellant] komt. Daarbij is van belang dat [appellant] wist dat voor de masteropleiding Farmacie slechts 50 plekken beschikbaar waren. Het lag daarom op de weg van [appellant] om zich ook voor een alternatieve opleiding in te schrijven als hij geen studiejaar verloren wilde laten gaan. Dat [appellant] er van uitging dat hij zou worden toegelaten gelet op de door het bestuur gehanteerde werkwijze, kan, gelet op zijn plaats op de ranglijst en de mededeling dat hij niet direct geplaatst is, niet worden gevolgd. De Afdeling deelt het standpunt van het college dat voor afwijking van de deadline, als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, van de Regeling toelating masteropleidingen, geen aanleiding bestaat.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023
97-921