202300619/1/A2.
Datum uitspraak: 10 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant],
en
het college van bestuur van de Hogeschool Utrecht (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 17 mei 2022 heeft de directeur van het Institute for International Business Studies het verzoek van [appellant] om tussentijdse inschrijving voor het collegejaar 2021/2022 aan de Hogeschool Utrecht voor de opleiding International Business Studies afgewezen.
Bij beslissing van 20 december 2022 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de geschillenadviescommissie, ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 april 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. N. van de Ven, advocaat in Moergestel, en het college, vertegenwoordigd door J. Kroon LLb, mr. A.C. Stam en G.L. van Leeuwen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft zich per 1 september 2016 ingeschreven voor de bacheloropleiding International Business Studies van de Plekhanov University of Economics in Moskou en de Hogeschool Utrecht. Een succesvol afgerond programma leidt tot de toekenning van een diploma van beide onderwijsinstellingen. [appellant] heeft de eerste twee jaar van de opleiding in Moskou gevolgd en de laatste twee jaar aan de Hogeschool Utrecht. [appellant] is in dit laatste jaar niet afgestudeerd en had daarom een extra collegejaar (2020/2021) nodig. In collegejaar 2020/2021 is aan hem het instellingstarief in rekening gebracht ter hoogte van € 8.571,00. [appellant] heeft daarvan € 5.772,00 voldaan.
2. Bij de beslissing van 17 mei 2022 heeft het college het verzoek van [appellant] om tussentijds te worden ingeschreven voor het collegejaar 2021/2022, afgewezen. Het verzoek om ingeschreven te worden was niet formeel geadresseerd aan het Institute for International Business Studies. Het duurde daarom even voordat het verzoek in behandeling kon worden genomen en op dat moment was er een te groot deel van het collegejaar verstreken. In deze beslissing is verder aan [appellant] meegedeeld dat hij zich kan inschrijven voor collegejaar 2022/2023, mits zijn openstaande betalingsverplichtingen zijn voldaan.
Bestreden beslissing
3. De geschillencommissie heeft allereerst vastgesteld dat de argumenten tussen partijen die betrekking hebben op wel of niet benutte toetskansen van de thesis en eventuele mogelijkheden om deze thesis door een herkansingsopdracht met reparatiemogelijkheid alsnog af te ronden, gelet op artikel 7.63a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW), buiten de beoordeling van het geschil vallen.
4. De geschillenadviescommissie heeft, onder verwijzing naar artikel 7.45a, eerste lid, en artikel 7.46, eerste lid, van de WHW, geconcludeerd dat [appellant] niet tot één van de groepen personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 behoort of de Surinaamse nationaliteit bezit en om die reden geen aanspraak kan maken op het betalen van het wettelijk collegegeld. Het college heeft verder geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om de hardheidsclausule toe te passen. Dat [appellant] vindt dat hij onvoldoende service van de opleiding heeft ontvangen en dat in 2021 de beoordeling van de thesis buiten de nakijktermijn heeft plaatsgevonden, maken het in rekening brengen van het instellingstarief niet onredelijk. Dat [appellant] alleen zijn thesis nog hoeft af te ronden, maakt ook niet dat er sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard die aanleiding geeft om de hardheidsclausule toe te passen (zie de uitspraken van het CBHO 2019/048 en 2022/021).
5. De geschillenadviescommissie heeft over een eventuele inschrijving als extraneus het volgende overwogen. In artikel 7.37, eerste lid, van de WHW is opgenomen dat de inschrijving als extraneus uitsluitend openstaat indien de aard of het belang van het onderwijs zich daar naar het oordeel van het instellingsbestuur niet tegen verzet. In de Inschrijvingsregeling HU is in artikel 8, eerste lid, opgenomen dat inschrijving als extraneus alleen mogelijk is als het college heeft vastgesteld dat inschrijving als extraneus voor de betreffende opleiding openstaat. De geschillenadviescommissie heeft geconcludeerd dat toestemming van het college niet nodig is voor een extraneus-inschrijving in het collegejaar 2022/2023, omdat het college in paragraaf 8.9.1 van de studiegids 2022-2023 heeft vastgesteld dat een extraneus-inschrijving voor de betreffende opleiding in dat jaar is toegestaan. Tot slot overweegt de geschillencommissie dat in artikel 27, derde lid, van de Inschrijvingsregeling HU is bepaald dat de inschrijving voor volgende jaren wordt geweigerd als er nog openstaande betalingsverplichtingen zijn.
Beroep
6. [appellant] voert aan dat er geen sprake is van achterstallige betalingen van het collegegeld. Door de problemen met de eerste stage, het overdoen van de stage, de onmogelijkheid om studiepunten uit te wisselen tussen beide betrokken onderwijsinstellingen en het herhaaldelijk uitstellen van feedback op de thesis (oktober 2020 en mei 2021), kon hij pas in het collegejaar 2021/2022 zijn thesis afronden. [appellant] betoogt dat het onredelijk is dat deze omstandigheden aan hem worden toegerekend en hij daarom voor het collegejaar 2021/2022 het instellingstarief moet betalen.
Verder voert [appellant] aan dat het college heeft bepaald dat hij onder de huidige regeling in 2022/2023 kan worden ingeschreven als extraneus mits hij geen openstaande betalingsverplichtingen meer heeft. Voor het collegejaar 2021/2022 moet hij echter volgens het college het instellingstarief betalen. Zowel in het collegejaar waarvoor het college achterstallig collegegeld vordert (2021/2022) als in het jaar waarvoor het college aangeeft dat hij zich kan inschrijven als extraneus (2022/2023) hoefde hij nog slechts zijn thesis af te ronden. Volgens [appellant] zijn deze standpunten niet met elkaar verenigbaar en moet, op grond van de hardheidsclausule, het meest gunstige tarief voor hem worden gehanteerd. Het is onredelijk dat voor het ene collegejaar het instellingstarief wordt gevraagd en voor het andere collegejaar het extraneustarief, aldus [appellant]. Verder acht [appellant] de overweging dat hij zich in voorgaande jaren niet heeft aangemeld als extraneus niet redelijk. Hij heeft in augustus 2020 al verwezen naar een passage op de website van de Hogeschool Utrecht waar staat dat studenten die alleen examen hoeven af te leggen een vergoeding verschuldigd zijn van € 1.086,00.
6.1. Niet in geschil is dat [appellant] niet voor betaling van het wettelijk collegegeldtarief, als bedoeld in artikel 7.45a van de WHW, in aanmerking komt. Dat betekent dat, gelet op artikel 7.46, eerste lid, van de WHW, het instellingstarief verschuldigd is.
Is inschrijving als extraneus mogelijk?
2021/2022
7. Inschrijving als extraneus is, gelet op artikel 8, eerste lid, van de Inschrijvingsregeling HU alleen mogelijk als het college heeft vastgesteld dat inschrijving als extraneus voor de desbetreffende opleiding openstaat. De Afdeling stelt vast dat in het collegejaar 2021/2022 de mogelijkheid voor een extraneus-inschrijving voor de opleiding International Business Studies niet in de studiegids was opgenomen. Dat betekent dat inschrijving van [appellant] als extraneus voor dat collegejaar niet mogelijk is. Daar komt bij dat [appellant] voor dat jaar ook geen verzoek heeft gedaan om ingeschreven te worden als extraneus. De enkele verwijzing naar een tekst over het extraneus-tarief op de algemene website van de Hogeschool Utrecht is levert geen grond op voor inschrijving als extraneus. Er is dus geen grond om [appellant] voor het collegejaar 2021/2022 met terugwerkende kracht als extraneus in te schrijven.
Hardheidsclausule
8. Verder is de Afdeling van oordeel dat het college heeft mogen concluderen dat er geen aanleiding bestaat om toepassing te geven aan de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 35 van de Inschrijvingsregeling HU. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden leiden niet tot een onbillijkheid van overwegende aard. Niet gebleken is dat het missen van een zogenaamd ‘bootcamp’ voordat zijn stage begon en het daardoor sluiten van een onjuist contract met een stagebedrijf, hebben geleid tot het niet halen van de thesisopdracht. Dat de nakijktermijn van de thesis is overschreden is evenmin een omstandigheid die van doorslaggevende betekenis is, omdat de thesis als onvoldoende is beoordeeld en het overschrijden van de nakijktermijn daarop niet van invloed is geweest. Het college is tot hetzelfde oordeel gekomen. [appellant] is voor het collegejaar 2021/2022 daarom het instellingstarief verschuldigd.
2022/2023
9. Zoals hiervoor is overwogen heeft [appellant] in het collegejaar 2020/2021 niet het volledige instellingstarief betaald, terwijl hij dit wel verschuldigd was. Voor het collegejaar 2022/2023 bestaat de mogelijkheid tot een extraneus-inschrijving, mits [appellant] de achterstallige betalingsverplichtingen voldoet.
Mocht het college de herinschrijving in 2022/2023 weigeren?
10. Het college heeft op de zitting meegedeeld dat het jaar waarin de betalingsachterstand is ontstaan moet worden onderscheiden van het verzoek om herinschrijving voor het jaar erna. Het college heeft toegelicht dat er in het collegejaar 2020/2021 geen uitschrijving heeft plaatsgevonden omdat het inmiddels al eind augustus was en studenten vanwege het naderen van het einde van het collegejaar niet meer werden uitgeschreven wegens een betalingsachterstand voor dat collegejaar. In september 2021 is de inschrijving van [appellant] wegens de betalingsachterstand geannuleerd. Omdat [appellant] een betalingsachterstand heeft, is besloten om zijn verzoek tot herinschrijving voor het collegejaar 2022/2023 te weigeren. De Afdeling is van oordeel dat het college de herinschrijving op grond van artikel 27, derde lid, van de Inschrijvingsregeling HU, mocht weigeren.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. W. den Ouden en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023
97-921