ECLI:NL:RVS:2023:1813

Raad van State

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
202205245/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rijgeschiktheid van appellant met schizofreniespectrumstoornis

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 22 juli 2022 zijn beroep tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongegrond verklaarde. Het CBR had op 28 januari 2021 besloten dat [appellant] niet rijgeschikt was voor het besturen van motorvoertuigen, gebaseerd op een rapport van psychiater B.B.P.A. van der Laan, waarin werd vastgesteld dat hij lijdt aan een schizofreniespectrumstoornis met waanbelevingen. De rechtbank oordeelde dat het CBR zich op dit rapport mocht baseren, omdat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het rapport.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet rijgeschikt is en dat er geen sprake is van remissie. Hij stelt dat zijn gezondheidssituatie stationair is en dat hij geen gezondheidsklachten meer heeft. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 april 2023 behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. K.A. Faber en het CBR door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202205245/1/A2.
Datum uitspraak: 10 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Nederland van 22 juli 2022 in zaak nr. 21/3117 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
sac
Bij besluit van 9 augustus 2021 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.A. Faber, advocaat te Heerenveen, en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij aanvraagformulier van 23 december 2019 heeft [appellant], voor de registratie van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en T, een eigen verklaring ingediend bij het CBR. Bij brief van 30 maart 2020 heeft het CBR [appellant] meegedeeld dat een nader onderzoek door een medisch specialist noodzakelijk is. Dit nadere onderzoek is op 6 oktober 2020 uitgevoerd door psychiater B.B.P.A. van der Laan. In het rapport van 11 december 2020, aangevuld op 19 januari 2021 na nadere vragen van het CBR, staat dat [appellant] een schizofreniespectrumstoornis met waanbelevingen heeft. Ook staat in het rapport dat geen sprake is van een recidiefvrije periode en dat er daarnaast aanwijzingen zijn die duiden op een gebrekkig ziekte-inzicht.
Bij het besluit van 28 januari 2021, gehandhaafd bij het besluit van 9 augustus 2021, heeft het CBR de aanvraag van [appellant] tot het verkrijgen van een verklaring van rijgeschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen van de rijbewijscategorieën B en T, afgewezen. [appellant] kan zich hierin niet vinden en stelt dat niet vastgesteld kan worden dat hij ziek is en dat hij daarom als gezond moet worden beoordeeld.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft overwogen dat het CBR zich niet mag baseren op een rapport van een deskundige wanneer dat rapport niet deugt. Dit is onder andere het geval wanneer het rapport op een onzorgvuldige manier tot stand is gekomen, er tegenstrijdigheden in staan of dat de in het rapport getrokken conclusies niet logisch voortvloeien uit wat daarvoor is vastgesteld. Het ligt op de weg van [appellant] om aan te tonen of op zijn minst twijfel te zaaien over de juistheid van het rapport. [appellant] is hierin naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Hij heeft geen medisch stuk overgelegd waaruit iets anders blijkt. Daarnaast heeft hij ook geen tweede onderzoek gevraagd aan het CBR.
De rechtbank heeft ook vastgesteld dat uit de verklaringen van de behandelaar van [appellant] volgt dat hij lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type en dat, hoewel geen sprake is van een floride psychotisch toestandsbeeld, wel sprake is van terugkerende waanbelevingen en enige negatieve symptomatologie in de vorm van affectarmoede en een ontbrekend ziekte-inzicht.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de conclusie van de psychiater dat geen sprake is van een recidiefvrije periode daarom logisch voortvloeit uit de informatie van de behandelaar van [appellant]. Het standpunt van [appellant] dat hij nog slechts wordt gemonitord en dat er niet veel negatieve symptomen zijn, maakt dit volgens de rechtbank niet anders. De omstandigheid dat [appellant] wordt gemonitord maakt nog niet dat er geen ziektebeeld meer is. Ook heeft de rechtbank overwogen dat er volgens de psychiater aanwijzingen zijn voor een gebrekkig ziekte-inzicht, omdat [appellant] niet weet waarom hij wordt behandeld en medicatie gebruikt. Het CBR heeft daarom op basis van het rapport van de psychiater kunnen stellen dat [appellant] op grond van paragraaf 8.2.2. van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) niet aan de eisen van geschiktheid voldoet, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.       [appellant] is het niet eens met de aangevallen uitspraak en voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van remissie en dat het ziekte-inzicht ontbreekt. Daarnaast betoogt [appellant] dat ten onrechte is geoordeeld dat hij niet rijgeschikt is en dat de rechtbank heeft miskend dat het CBR mocht uitgaan van het rapport van de psychiater nu het rapport gebreken vertoont en innerlijk tegenstrijdig is. Volgens [appellant] is zijn gezondheidssituatie stationair, zijn er geen gezondheidsklachten meer waargenomen en wordt hij alleen maar door de psychiater in de gaten gehouden.
3.1.    Het CBR mag afgaan op het psychiatrisch rapport dat aan hem is uitgebracht, nadat het is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het CBR niet zonder nadere motivering op het rapport afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat [appellant] over het advies heeft aangevoerd.
Er zijn, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het rapport van de psychiater gebrekkig is. Wat [appellant] daarover in hoger beroep aanvoert maakt dit niet anders. Uit artikel 8.2.2. van de Regeling volgt dat personen met een schizofreniespectrumstoornis geschikt verklaard kunnen worden voor een rijbewijs wanneer zij succesvol worden behandeld. Onder een succesvolle behandeling wordt verstaan dat een persoon zes maanden recidiefvrij is, een zekere mate van ziekte-inzicht heeft en ook geringe ‘negatieve symptomen’ heeft. De psychiater stelt in zijn rapport dat er bij [appellant] aanwijzingen zijn die duiden op een gebrekkig ziekte-inzicht. Door [appellant] zijn geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waarom dit oordeel van de psychiater niet juist is.
Het betoog slaagt reeds hierom niet.
3.2.    De gronden die [appellant] in hoger beroep verder heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4 van de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023
85-1064
Bijlage: wettelijk kader
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 1
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
a.       Groep 1: rijbewijzen van de categorieën A1, A2, A, B, B+E en T;
[…]
Hoofdstuk 8. Psychiatrische stoornissen
8.1 Algemeen
In dit hoofdstuk worden de eisen aan de geschiktheid voor het onderwerp psychiatrie geformuleerd. Bij de beoordeling is het ziektebeloop van belang: de persoon zal bij voorkeur minstens een jaar vrij moeten zijn van recidieven, tenzij in specifieke gevallen anders omschreven. Daarnaast is van belang de voorspelbaarheid van uitingen van de aandoening, het ziekte-inzicht en de therapietrouw. Als de aandoening een reversibele organische stoornis tot grondslag had (heeft), kan de keurling na herstel in de regel goedgekeurd worden.
8.2.2. Schizofreniespectrumstoornissen (schizofrenie, schizoaffectieve stoornis, schizofreniforme stoornis)
a.       groep 1: Personen met een schizofreniespectrumstoornis die succesvol worden behandeld: zes maanden recidiefvrij, zekere mate van ziekte-inzicht en geringe ‘negatieve symptomen’, kunnen op basis van een specialistisch rapport geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 voor een termijn van maximaal vijf jaar.
[…]