ECLI:NL:RVS:2023:1793

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
202206842/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving hoveniersbedrijf te Peize

Op 25 april 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een handhavingsverzoek van [partij A] tegen [verzoeker], die een hoveniersbedrijf exploiteert op een perceel in Peize. Het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld had eerder handhavingsverzoeken afgewezen en [verzoeker] gelast zijn bedrijfsactiviteiten te staken, omdat deze in strijd waren met het geldende planologische regime. De rechtbank Noord-Nederland had in een eerdere uitspraak de besluiten van het college vernietigd, waarna het college opnieuw moest beslissen op de bezwaren van [partij A] en [verzoeker].

In de mondelinge uitspraak heeft de voorzieningenrechter het verzoek van [verzoeker] om een voorlopige voorziening toegekend. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van [verzoeker] zwaarder wegen dan die van het college en [partij A]. Het college had eerder een toezegging gedaan aan [verzoeker] dat hij zijn bedrijf op het perceel mocht exploiteren. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de begunstigingstermijn van de last die aan [verzoeker] is opgelegd, doorloopt tot zes weken na de uitspraak in de hoofdzaak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker] en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

202206842/2/R3.
Datum uitspraak: 25 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[verzoeker], gevestigd te Peize, gemeente Noordenveld,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-­Nederland van 19 oktober 2022 in zaak nr. 21/2098 en 21/2433 in het geding tussen:
[partij A] en [partij B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld.
Openbare zitting gehouden op 25 april 2023 om 11:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter
griffier: mr. S.M.W. van Ewijk
Verschenen:
[verzoeker], vertegenwoordigd door ir. S. Boonstra, rechtsbijstandverlener te Zwolle, [gemachtigde A], [gemachtigde B];
Het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld, vertegenwoordigd door mr. A.J. Pronk en mr. J. Schuhmacher;
[partij A] en [partij B], vertegenwoordigd door mr. R. Oosterbroek, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn;
Bij besluit van 23 december 2020 heeft het college het handhavingsverzoek van [partij A] tegen de activiteiten van [verzoeker] op het perceel [locatie 1] te Peize (hierna: het perceel) afgewezen. Bij besluit van 22 februari 2021 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van dwangsommen gelast om - kort gezegd - de bedrijfsactiviteiten voor zijn hoveniersbedrijf op het perceel te staken en gestaakt te houden, omdat het gebruik van het perceel als hoveniersbedrijf in strijd is met het geldende planologische regime. Ook zijn onder meer de op het perceel gesitueerde sleufsilo's ten behoeve van het hoveniersbedrijf zonder omgevingsvergunning voor bouwen gebouwd en dienen verwijderd te worden.
Bij besluit van 25 mei 2021 heeft het college het bezwaar van [partij A] tegen het besluit van 23 december 2020 gegrond verklaard, het bestreden besluit herroepen en het verzoek om handhaving deels toegewezen.
Bij besluit van 1 juli 2021 heeft het college de bezwaren van [partij A] en [verzoeker] tegen het besluit van 22 februari 2021 ongegrond verklaard.
In de uitspraak van 19 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland het beroep van [partij A] tegen de besluiten van 25 mei 2021 en 1 juli 2021 gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd. Daarbij heeft de voorzieningenrechter het college opdracht gegeven om een nieuw besluit op de bezwaren van [partij A] en [verzoeker] te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Het college heeft, gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank van 19 oktober 2022, bij besluit van 23 november 2022 opnieuw op het bezwaar van [verzoeker] en het bezwaar van [partij A] beslist. Bij besluit van 23 november 2022 heeft het college opnieuw onder oplegging van dwangsommen gelast om - kort gezegd -  de bedrijfsactiviteiten voor zijn hoveniersbedrijf op zijn perceel te staken en gestaakt te houden, omdat het gebruik van zijn perceel als hoveniersbedrijf in strijd is met het geldende planologische regime. Dit besluit wordt ingevolge de artikel 6:19, gelezen in samenhang met artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht, geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek richt zich tegen het besluit van 23 november 2022.
De voorzieningenrechter
I.        wijst het verzoek toe;
II.       bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn van de last die is opgelegd in het besluit van 23 november 2022, kenmerk 202210506/LTDM/01, doorloopt tot zes weken nadat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak;
III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.786,99, waarvan € 1.674,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.     gelast dat het college van de gemeente Noordenveld aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 548,00 vergoedt.
Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
De voorzieningenrechter zal het verzoek uitsluitend beoordelen aan de hand van een belangenafweging.
Indien het besluit van 23 november 2022 niet wordt geschorst, dient [verzoeker] zijn bedrijfsactiviteiten te staken en gestaakt te houden om aan de last te voldoen en geen dwangsommen te verbeuren. Ter zitting heeft [verzoeker] toegelicht wat hiervan voor hem de gevolgen zijn. Daarbij weegt mee dat in de brief van het college aan [verzoeker] van 30 september 2020 een expliciete toezegging is gedaan door het college dat [verzoeker] zijn bedrijf mag exploiteren op het perceel.
Daartegenover staat het belang van het college om te voorzien in een goed woon- en leefklimaat voor in dit geval familie [partij A], woonachtig aan [locatie 2] te Peize. Weliswaar ervaart de familie [partij A] al jaren overlast door [verzoeker], maar zoals uit het verhandelde ter zitting is gebleken is deze overlast inmiddels wel al afgenomen. Daarnaast volgt uit de door familie [partij A] overgelegde foto's van bedrijfsactiviteiten op het perceel van [verzoeker] niet ondubbelzinnig dat er sprake is van zodanige overlast op dit moment dat het belang van het college zodanig zwaarder moeten wegen dan het belang van [verzoeker].
De voorzieningenrechter vindt het belang van [verzoeker] zwaarder wegen dan dat van het college en familie [partij A]. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
Het college moet de proceskosten vergoeden
w.g. Sevenster
voorzieningenrechter
w.g. Van Ewijk
griffier
867