ECLI:NL:RVS:2023:1783
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening van verzetsuitspraak in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 mei 2022. De rechtbank had eerder op 19 januari 2021 een uitspraak gedaan waarbij het verzet van de appellant tegen een eerdere uitspraak van 27 juli 2020 ongegrond was verklaard. De appellant had verzocht om herziening van deze eerdere uitspraak, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De zaak is behandeld in een openbare zitting op 2 mei 2023, waar de Staatsraad mr. C.J. Borman als lid van de enkelvoudige kamer aanwezig was, samen met griffier mr. P.A. de Vink. De partijen in de zaak, waaronder de appellant en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, zijn niet verschenen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar beslissing geoordeeld dat zij onbevoegd is om van het hoger beroep kennis te nemen. Dit oordeel is gebaseerd op de wettelijke bepalingen die stellen dat tegen een verzetsuitspraak geen hoger beroep kan worden ingesteld. Evenzo kan er geen hoger beroep worden ingesteld tegen een uitspraak op een verzoek om herziening van een verzetsuitspraak. De Afdeling benadrukt dat het toestaan van hoger beroep in deze gevallen zou leiden tot een doorbreking van de door de wetgever vastgestelde beperkingen van de hoger beroepsmogelijkheden. De uitspraak van de Raad van State is gedaan op 2 mei 2023.