ECLI:NL:RVS:2023:1749

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
202300283/1/A3 en 202300283/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag voor rijinstructeur na veroordeling voor feitelijke aanranding

Op 4 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin [verzoeker] in hoger beroep ging tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming. De aanvraag was afgewezen op basis van een eerdere veroordeling voor feitelijke aanranding, waarbij [verzoeker] op 25 juni 2020 door de politierechter was veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De minister oordeelde dat de veroordeling een risico voor de veiligheid van zijn leerlingen met zich meebracht, vooral omdat hij als rijinstructeur met minderjarigen werkt.

[Verzoeker] had zijn aanvraag voor de VOG ingediend om zijn certificaat voor het geven van rijonderricht te verlengen. De minister handhaafde zijn besluit in bezwaar, en de rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van [verzoeker] ongegrond. In hoger beroep betoogde [verzoeker] dat de afwijzing van de VOG evident disproportioneel was, onderbouwd door een rapport van een psychiater die een laag recidiverisico concludeerde. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de minister terecht had geoordeeld dat de belangen van de samenleving zwaarder wogen dan die van [verzoeker].

De voorzieningenrechter bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van [verzoeker] af. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van kwetsbare personen in de samenleving en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met aanvragen voor VOG's, vooral in gevallen van zedendelicten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de minister geen aanleiding had om af te wijken van het beleid dat een VOG in dit geval zou weigeren, gezien de omstandigheden van de veroordeling en de risico's voor de leerlingen van [verzoeker].

Uitspraak

202300283/1/A3 en 202300283/2/A3.
Datum uitspraak: 4 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 november 2022 in zaak nr. 22/5933 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2022 heeft de minister de aanvraag van [verzoeker] voor een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) voor de functie van rijinstructeur afgewezen.
Bij besluit van 15 augustus 2022 heeft de minister het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2022 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 april 2023, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. K.W. Hau, zijn verschenen.
Overwegingen
Kortsluiting
1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Wettelijk kader
2.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Inleiding
3.       [verzoeker] exploiteert een autorijschool. Hij heeft op 25 mei 2022 bij de minister verzocht om een VOG, omdat hij zijn certificaat voor het geven van rijonderricht, bedoeld in artikel 7 van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wil verlengen.
Bij besluit van 6 juli 2022 heeft de minister de VOG op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens geweigerd. De reden daarvoor is dat in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: JDS) een zedendelict van [verzoeker] is geregistreerd. De politierechter heeft [verzoeker] op 25 juni 2020 wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid (artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak van de politierechter is op 10 juli 2020 onherroepelijk geworden. De minister is van mening dat aan het objectieve criterium is voldaan, omdat dit feit, indien herhaald, een risico inhoudt voor de veiligheid en het welzijn van de (minderjarige) leerlingen van [verzoeker]. Ook in de specifieke omstandigheden van het geval heeft de minister geen aanleiding gezien om toch over te gaan tot afgifte van de gevraagde VOG. Het belang van de kwetsbare personen in de maatschappij weegt zwaarder dan het belang van [verzoeker] bij het verlenen van de VOG. Dit besluit heeft de minister in bezwaar gehandhaafd. Aan dat besluit heeft hij de Beleidsregels VOG-NP-RP 2022 (hierna: de Beleidsregels) ten grondslag gelegd.
4.       De rechtbank heeft de minister in zijn standpunt gevolgd en heeft het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard.
Hoger beroep
Objectieve criterium
5.       [verzoeker] betoogt dat de politierechter hem ten onrechte heeft veroordeeld. De veroordeling is met name gebaseerd op de verklaringen van de aangeefster, terwijl hijzelf een ontkennende verklaring heeft afgelegd. Hij is tegen het vonnis niet in beroep gegaan vanwege de reputatieschade die de zaak met zich bracht en vanwege de kosten van juridische bijstand. Hij beraadt zich erop of hij om herziening van het vonnis zal verzoeken.
5.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat op naam van [verzoeker] justitiële gegevens staan. Aan het betoog van [verzoeker] dat hij ten onrechte is veroordeeld, hoefde de minister geen waarde te hechten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2289), mag worden afgegaan op de justitiële gegevens zoals die in het JDS zijn vastgelegd. Dat [verzoeker] zich niet bewust was van de gevolgen van een onherroepelijke veroordeling voor zijn baan en de afgifte van een VOG, komt voor zijn rekening en risico. De minister hoefde bij het nemen van het besluit op bezwaar geen rekening te houden met een mogelijk verzoek om herziening van het vonnis, omdat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Mocht [verzoeker] om herziening verzoeken en die procedure leidt tot een onherroepelijke vrijspraak, dan kan hij een nieuwe aanvraag om een VOG indienen. Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat niet aan het objectieve criterium is voldaan.
Het betoog slaagt niet.
Subjectieve criterium
6.       [verzoeker] betoogt dat de weigering van de VOG in zijn geval evident disproportioneel is. Hij stelt dat er geen gevaar voor herhaling is. [verzoeker] heeft een rapport van psychiater dr. D.J. Vinkers van 13 maart 2023 overgelegd. Daarin wordt geconcludeerd dat de kans op een seksueel delict in tien jaar laag is, namelijk 2,5%, wat een beneden gemiddeld risico is. Ook de politierechter heeft het niet noodzakelijk geacht om de reclassering of een psycholoog/psychiater het gevaar voor herhaling te laten onderzoeken. Hem zijn geen bijzondere voorwaarden opgelegd, zoals een beroepsverbod of het zich verplicht onder behandeling laten stellen. Ook heeft hij sinds zijn veroordeling zijn vak als rijinstructeur gewoon kunnen uitoefenen totdat hij zijn bevoegdheidspas moest verlengen. De minister vond hem daarom kennelijk geen risico voor de maatschappij. [verzoeker] vreest dat hij door het ontbreken van de VOG geen inkomsten kan genereren en dat het voortbestaan van zijn rijschool in gevaar komt. Hij is op leeftijd en zal daarom niet gemakkelijk ander werk vinden. Ook kampt hij met fysieke klachten; ter onderbouwing daarvan heeft hij vier medische rapportages overgelegd.
6.1.    In dit geval geldt gelet op paragraaf 3.1.4.2 van de Beleidsregels een verscherpt toetsingskader, omdat [verzoeker] in de twintig jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een zedenmisdrijf is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf. Als uitgangspunt geldt dan dat de VOG wordt geweigerd. De VOG kan alleen worden afgegeven als de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.
6.2.    De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat geen sprake was van een evident disproportionele weigering van de VOG. De politierechter heeft [verzoeker] het zedendelict niet licht aangerekend door hem te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een onvoorwaardelijke taakstraf. Anders dan in de door [verzoeker] genoemde uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:13, was ten tijde van de VOG-aanvraag nog niet veel tijd verstreken sinds de veroordeling door de politierechter. Aan de omstandigheid dat de politierechter geen bijzondere voorwaarden heeft opgelegd en aan de conclusie in het rapport van psychiater dr. D.J. Vinkers komt niet het belang toe dat [verzoeker] daaraan gehecht wil zien. De minister heeft in dit verband ook van belang mogen achten dat zedendelicten vaak een grote mate van maatschappelijke onrust veroorzaken. Ook heeft de minister een zwaar gewicht mogen toekennen aan het feit dat het delict heeft plaatsgevonden toen [verzoeker] bezig was met werkzaamheden als rijinstructeur, en dat hij op dat moment les zou gaan geven aan een minderjarige leerling. Dat [verzoeker] na zijn veroordeling zonder problemen zijn functie kon blijven uitoefenen roept weliswaar vraagtekens op, maar voor de beroepsgroep van rijinstructeurs geldt geen continue screening.
[verzoeker] heeft in hoger beroep stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij rugklachten heeft en ook klachten aan zijn onderbeen. Met deze stukken heeft hij echter niet aannemelijk gemaakt dat hij geen andere functie meer kan uitoefenen. Hoewel de belangen van [verzoeker] bij het kunnen uitoefenen van de functie van rijinstructeur duidelijk zijn, is de voorzieningenrechter met de minister van oordeel dat, rekening houdend met alle naar voren gebrachte omstandigheden, waaronder het in het deskundigenrapport vastgestelde lage recidiverisico, deze tezamen genomen geen aanleiding geven de weigering van de VOG evident disproportioneel te achten. De minister mocht een zwaarder gewicht toekennen aan het belang van de samenleving dan aan het belang van [verzoeker] bij afgifte van een VOG.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
8.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Wortmann
voorzieningenrechter
w.g. Konings
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2023
612
BIJLAGE | Wettelijk kader
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 35, eerste lid
Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Beleidsregels VOG-NP-RP 2022
Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag
[…]
Justitiële gegevens via Justid
Ten behoeve van de beoordeling van alle VOG-aanvragen ontvangt het COVOG van Justid automatisch alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS.
[…]
1. VOG
Indien sprake is van een aanvraag voor een VOG door een natuurlijk persoon en op naam van de aanvrager geen justitiële gegevens staan, wordt zonder meer de VOG afgegeven. Wanneer op naam van de aanvrager wel justitiële gegevens staan, wordt de vraag of de VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium, zie paragraaf 3.1. de beoordeling van een aanvraag voor een VOG.
[…]
Paragraaf 3.1.3. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. […]
Paragraaf 3.1.3.1. Justitiële gegevens
Alle justitiële gegevens die binnen de gehanteerde terugkijktermijn worden aangetroffen, kunnen worden meegewogen bij de beoordeling van de VOG-aanvraag, behoudens justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak. […]
Paragraaf 3.1.4. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (zie paragraaf 3.1.4.1.) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.1.4.2. van toepassing is (zie paragraaf 3.1.4.2).
Paragraaf 3.1.4.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
−de afdoening van de strafzaak;
−het tijdsverloop;
−de hoeveelheid antecedenten.
[…]
Omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
In het geval dat het COVOG na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken.
Paragraaf 3.1.4.2. Subjectief criterium - misdrijven tegen de zeden in combinatie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie of specifieke locatie
Bij misdrijven tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels bestaat slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid. Dit geldt ook wanneer op grond van de locatie, vanwege de aanwezigheid van kwetsbare personen een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid wordt aangenomen. In de hieronder genoemde gevallen geldt een verscherpt toetsingskader waarin als uitgangspunt wordt genomen dat de VOG wordt geweigerd.
1. […]
2. De aanvrager is in de twintig jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels éénmaal veroordeeld tot:
−een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf,
−(on)voorwaardelijke TBS,
−(on)voorwaardelijke jeugddetentie,
−een (on)voorwaardelijke PIJ, plaatsing in een tuchtschool of APZ en/of
−een (on)voorwaardelijke taakstraf.
[…]
De VOG kan in deze gevallen enkel worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.