ECLI:NL:RVS:2023:1697

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
202205749/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod vreemdeling

In deze zaak heeft de Raad van State op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en het opgelegde inreisverbod van tien jaar. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 23 september 2020 besloten om de verblijfsvergunning van de vreemdeling in te trekken en een inreisverbod uit te vaardigen. Dit besluit werd door de staatssecretaris in een later besluit van 16 maart 2021 bevestigd, waarbij het bezwaar van de vreemdeling ongegrond werd verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, verklaarde op 6 september 2022 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hoger beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat er geen vragen waren die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering van het oordeel niet nodig was. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

De uitspraak bevestigt de strikte handhaving van de regels omtrent verblijfsvergunningen en inreisverboden, waarbij de belangen van de vreemdeling niet opwegen tegen de redenen voor intrekking van de vergunning.

Uitspraak

202205749/1/V3.
Datum uitspraak: 3 mei 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 september 2022 in zaak nr. 21/2153 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2020 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaar.
Bij besluit van 16 maart 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Š. Petkovic, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. J. Th. Drop en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Vonk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023
345-1058