ECLI:NL:RVS:2023:1697
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- J. Th. Drop
- B. Meijer
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod vreemdeling
In deze zaak heeft de Raad van State op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en het opgelegde inreisverbod van tien jaar. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 23 september 2020 besloten om de verblijfsvergunning van de vreemdeling in te trekken en een inreisverbod uit te vaardigen. Dit besluit werd door de staatssecretaris in een later besluit van 16 maart 2021 bevestigd, waarbij het bezwaar van de vreemdeling ongegrond werd verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, verklaarde op 6 september 2022 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond.
De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hoger beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat er geen vragen waren die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering van het oordeel niet nodig was. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak bevestigt de strikte handhaving van de regels omtrent verblijfsvergunningen en inreisverboden, waarbij de belangen van de vreemdeling niet opwegen tegen de redenen voor intrekking van de vergunning.