ECLI:NL:RVS:2023:1683
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 24 februari 2021 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht. Op 1 april 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. V. Senczuk, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, zoals bedoeld in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Daarnaast wordt opgemerkt dat het hoger beroep onder meer een rechtsvraag betreft die eerder door de Afdeling is beantwoord. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 mei 2023.