202301181/1/A2.
Datum uitspraak: 26 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van beroep voor de examens van de Erasmus Universiteit Rotterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 12 oktober 2022 heeft de examencommissie [appellant] een berisping opgelegd, de tentamens RD216 en RR217 wegens fraude ongeldig verklaard en hem tot 18 juli 2023 uitgesloten van het maken van tentamens van het curriculum van de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid.
Bij beslissing van 10 januari 2023 heeft het college het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 maart 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat te Den Haag en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Sparidis-Hans, bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] staat sinds het studiejaar 2020-2021 ingeschreven voor de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid.
De examencommissie heeft [appellant] berispt, twee tentamens ongeldig verklaard en hem tot 18 juli 2023 uitgesloten van tentamens. Het gaat om de volgende tentamens:
- RD216 - formeel strafrecht
- RR217 - materieel strafrecht
Dit heeft de examencommissie gedaan omdat [appellant] volgens haar heeft gefraudeerd. [appellant] heeft bij de tentamens die ongeldig zijn verklaard en bij de tentamens RD214 (staatsrecht) en RD215 (bestuursrecht) niet ingelogd via online proctoring en kon hierdoor samenwerken met een andere student. Volgens de examencommissie is dit samenwerken aangetoond. De tentamens RD214 en RD215 zijn op een andere grond ongeldig verklaard, namelijk omdat [appellant] hieraan zou hebben deelgenomen zonder daartoe gerechtigd te zijn. Over die ongeldigverklaring gaat het niet in dit geschil.
2. De beslissing van de examencommissie heeft standgehouden bij het college. [appellant] is het daar niet mee eens en is daarom in beroep gekomen bij de Afdeling. Primair omdat volgens hem geen sprake is van fraude en subsidiair omdat hij deze beslissing onevenredig vindt. De Afdeling bespreekt deze twee beroepsgronden hierna. Na bespreking van deze gronden komt de Afdeling, bij de slotsom, tot de conclusie dat [appellant] geen gelijk krijgt.
Wel of geen fraude?
3. [appellant] betoogt dat uit het door de examencommissie geschetste feitencomplex niet onomstotelijk volgt dat door hem fraude is gepleegd door samen te werken met een andere student. Het college is ten onrechte voorbijgegaan aan zijn argumentatie.
3.1. Artikel 7.12b, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (de WHW) luidt:
"Indien een student of extraneus fraudeert, kan de examencommissie de betrokkene het recht ontnemen één of meer door de examencommissie aan te wijzen tentamens of examens af te leggen, gedurende een door de examencommissie te bepalen termijn van ten hoogste een jaar."
In artikel 15 van de Regels van de examencommissie staat dat onder fraude het volgende wordt verstaan:
"het handelen of nalaten van een student waardoor het voor de examinator en/of de examencommissie ESL onmogelijk is of is geworden zich een juist oordeel te vormen over de door de examinandus verworven kennis, inzicht en vaardigheden of over de kennis, inzicht of vaardigheden van mede‐examinandi."
Ook staat hierin dat in ieder geval als fraude wordt aangemerkt:
"c. tijdens het tentamen boeken, syllabi, aantekeningen of andere (elektronische) informatiebronnen voor handen hebben en/of raadplegen, waarvan raadpleging niet uitdrukkelijk krachtens artikel 12 lid 1 (Specifieke bepalingen over de orde tijdens schriftelijke tentamens) van deze regeling is toegestaan. […]
d. tijdens het tentamen bij mede‐examinandi afkijken of met hen of derden op welke wijze dan ook, binnen of buiten de tentamenruimte informatie uitwisselen. Ook een ander in de gelegenheid stellen fraude te plegen, wordt aangemerkt als fraude; […]."
Verder staat in deze bepaling dat het niet is toegestaan:
"i. op enig andere wijze door bedrieglijk handelen of nalaten het vormen van een juist oordeel omtrent kennis, inzicht en vaardigheden van zichzelf of mede‐examinandi geheel of gedeeltelijk onmogelijk te maken […]."
In het addendum op de Regels van de examencommissie staat in artikel 2.2 dat tentamens kunnen worden afgenomen met behulp van online proctoring (lid 6) en dat de student wordt verzocht vóór aanvang het tentamen een systeemcheck uit te voeren (lid 10). De student kan tijdens het tentamen om technische ondersteuning vragen (lid 12). In artikel 2.3 van het addendum is verder nog bepaald dat tijdens het tentamen geen gebruik mag worden gemaakt van ongeoorloofde websites en/of applicaties (lid 3).
3.2. Het college is op basis van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal terecht tot de conclusie gekomen dat de examencommissie fraude mocht aannemen als bedoeld in artikel 15 van de Regels van de examencommissie. Het college mocht er op basis van de informatie van ProctorExam vanuit gaan dat [appellant] niet ingelogd is geweest. [appellant] ontkent dat hij niet was ingelogd, maar zijn enkele weerspreking van deze informatie is niet overtuigend. [appellant] was bekend met online proctoring, de integriteitsverklaring en de manier waarop hij hulp voor technische ondersteuning zou kunnen inroepen tijdens een tentamen. In het licht hiervan moet hij zich eens te meer bewust zijn geweest van de regels die gelden bij een tentamen dat wordt afgenomen met behulp van online proctoring. Het college heeft daarnaast terecht betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de Turnitin score (dat is de similariteitsscore) met het werk van een medestudente bijzonder hoog is. Ook heeft het college terecht betrokken dat er een relatie is met het tijdstip waarop de vrijwel gelijkluidende antwoorden zijn ingevoerd in het werk van [appellant] en dat van de medestudente. De uitleg die hij hierover in zijn stukken en op zitting heeft gegeven, geeft geen verklaring voor deze constateringen en maakt niet dat de examencommissie en het college niet van fraude hebben mogen uitgaan.
3.3. Het betoog slaagt niet.
Evenredigheid en proportionaliteit
4. Voor zover van fraude zou moeten worden uitgegaan, betoogt [appellant] dat de opgelegde sanctie niet evenredig en proportioneel is. Hij had eerst een waarschuwing moeten krijgen en er kan niet direct tot de zwaarste sanctie worden overgegaan. Daarbij komt dat hij niet bewust misbruik heeft willen maken van de situatie van digitaal tentamineren. Op zitting heeft hij nog gewezen op de studievertraging die hij oploopt.
4.1. Dit betoog slaagt niet. [appellant] heeft gefraudeerd bij meerdere tentamens. Deze fraude ziet bovendien op een aanzienlijk deel van de bij deze tentamens te beantwoorden vragen. Onder deze omstandigheden is niet in te zien waarom de examencommissie had moeten volstaan met een waarschuwing. Het college heeft terecht geoordeeld dat de door de examencommissie opgelegde sanctie niet onevenredig of disproportioneel is. De omstandigheid dat [appellant] als gevolg van de besluitvorming die thans voorligt studievertraging oploopt, is inherent aan de oplegging van een sanctie en leidt daarom niet tot een ander oordeel.
Slotsom
5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [appellant] geen gelijk krijgt.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.TH. Drop en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023
480