202300955/1/A2.
Datum uitspraak: 26 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van beroep voor de examens van Hogeschool Rotterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij voorgenomen beslissing van 20 juli 2022, definitief geworden op 31 augustus 2022, heeft de directeur van Hogeschool Rotterdam Business School (hierna: de directeur), namens het instellingsbestuur, [appellante] een bindend negatief studieadvies (hierna: bnsa) gegeven voor de opleiding Finance, Tax and Advice.
Bij beslissing van 16 december 2022 heeft het college het daartegen door [appellante] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 maart 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat in Den Haag en het college, vertegenwoordigd mr. J. de Waard, bijgestaan door A.E. Hoozemans MEd, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft in haar tweede studiejaar een bnsa gekregen omdat zij te weinig studiepunten (ECTS) heeft gehaald. [appellante] heeft, na twee jaar studeren, 41 ECTS van haar propedeuse behaald, terwijl voor een positief bindend studieadvies 48 ECTS nodig zijn.
Bestreden beslissing
2. Het college heeft allereerst geoordeeld dat door de directeur voldoende is onderbouwd waarom studiepunten uit de hoofdfase niet zijn meegenomen in de beoordeling. [appellante] is daar ook uitdrukkelijk op gewezen en heeft in verband daarmee het advies gekregen om zich vooral te richten op de tentamens van de propedeuse. Verder heeft het college geoordeeld dat [appellante] niet kan worden gevolgd in de stelling dat de directeur haar opnieuw een bindend studieadvies heeft gegeven. Met de brief van 22 juli 2021 heeft de directeur uitvoering gegeven aan de landelijke afspraken om geen negatief bindend studieadvies te geven, maar dit advies uit te stellen in verband met het coronavirus. Ten derde heeft het college geconcludeerd dat [appellante] ervoor heeft gekozen om haar persoonlijke omstandigheden niet op tijd te melden bij de studentendecaan. Dit risico moet volgens het college voor rekening van [appellante] komen. Verder heeft de directeur volgens het college mogen veronderstellen dat de aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet de doorslag hebben gegeven, omdat [appellante] in de periode dat de omstandigheden speelden een vijftal tentamens met goed gevolg heeft afgerond. Daar komt bij dat [appellante] diverse tentamenkansen onbenut heeft gelaten. Tot slot heeft het college geconcludeerd dat het onvermijdelijk is dat bij de invoering van nieuwe regels moet worden bepaald voor wie de oude regels en voor wie de nieuwe regels gelden. Op [appellante] zijn de oude regels van toepassing. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is geen sprake, aldus het college.
Gronden
3. [appellante] is het niet eens met de bestreden beslissing en voert allereerst aan dat er geen bevoegdheid meer is tot het geven van een bnsa, omdat het college deze bevoegdheid heeft verspeeld. Volgens [appellante] is het bericht van 22 juli 2021 geen op haar situatie toegespitst studieadvies. Dit zou volgens haar anders zijn geweest als aan haar was medegedeeld dat zij ondanks het niet behalen van de studievoortgangsnorm een aangehouden advies zou krijgen vanwege het coronavirus. Daar komt bij dat voor haar opleiding in alle gevallen is afgezien van het geven van een studieadvies. Verder voert [appellante] aan dat er ten onrechte een advies van de studentendecaan ontbreekt. Het kan niet voor haar rekening en risico komen dat zij haar persoonlijke omstandigheden niet tijdig heeft gemeld. In het verlengde hiervan voert [appellante] aan dat aan haar, gelet op haar persoonlijke omstandigheden, geen bindend negatief studieadvies had mogen worden gegeven. Voorts betoogt zij dat haar behaalde tweedejaars resultaten in haar voordeel moeten worden meegewogen. Volgens haar is het ook van belang dat zij zich richt op de vakken van de hoofdfase zodat studievertraging zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Tot slot betoogt [appellante] dat de hogeschool er bij de invoering van nieuwe regels aan voorbij is gegaan dat de oude regels geen enkel doel meer treffen. Vanaf het studiejaar 2022-2023 ontvangen nieuwe studenten niet langer een studieadvies waaraan een bindende afwijzing verbonden is, in plaats daarvan wordt een dringend advies gegeven. Het is volgens haar niet evenredig dat zij haar studie met één jaar moet onderbreken, terwijl er voor jongerejaars geen bindend studieadvies meer geldt. Het college heeft dit alles miskend, aldus [appellante].
Het verspelen van de bevoegdheid om een bindend studieadvies te geven
3.1. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd is er geen sprake van een eerder gegeven bindend studieadvies waarmee het college haar bevoegdheid om een studieadvies te geven heeft verspeeld. In verband met het coronavirus is uitvoering gegeven aan de landelijke afspraken om in het eerste jaar geen bindend studieadvies te geven en dit advies uit te stellen. Dit blijkt ook duidelijk uit de brief van 22 juli 2021.
Advies studentendecaan
3.2. Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat een advies van de studentendecaan ontbreekt en haar daarom geen bnsa mocht worden gegeven, kan dit haar niet baten. Het college wijst er immers terecht op dat [appellante] niet met een studentendecaan heeft gesproken. In de informatiegids van de Hogeschool Rotterdam is opgenomen dat persoonlijke omstandigheden tijdig moeten worden gemeld. Datzelfde is opgenomen in de aan [appellante] gestuurde (ongedateerde) waarschuwingsbrief waarin staat dat zij niet voldoende studiepunten heeft behaald en in de brief van 22 juli 2021. Het niet of te laat melden van persoonlijke omstandigheden nadat een student daar wel op gewezen is, komt voor rekening en risico van de student (zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs van 3 april 2019, CBHO 2018/209). Dat het, zoals [appellante] heeft aangevoerd, in haar cultuur niet gebruikelijk is problemen te bespreken met derden maakt dat niet anders.
Bijzondere persoonlijke omstandigheden
3.3. [appellante] heeft op de zitting een nadere toelichting gegeven op haar persoonlijke omstandigheden. De Afdeling is van oordeel dat deze persoonlijke omstandigheden niet leiden tot de conclusie dat geen bnsa mocht worden gegeven. Daartoe acht de Afdeling van belang dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat deze omstandigheden de doorslag hebben gegeven bij het niet behalen van het vereiste aantal studiepunten. [appellante] heeft in zowel het eerste als het tweede jaar toetskansen onbenut gelaten zonder dat er op dat moment bijzondere persoonlijke omstandigheden speelden. Dat zij naar eigen zeggen veel ziek was doordat zij in een groot gezin woont, maakt dat niet anders. Verder acht de Afdeling van belang dat [appellante] in de zomer van 2022 zelf de keuze heeft gemaakt om met haar familie naar Irak te reizen en daarbij het missen van twee toetskansen op de koop heeft toegenomen. Tot slot acht de Afdeling van belang dat zij op het moment dat er volgens haar verklaring persoonlijke omstandigheden speelden, met name vanaf het moment dat haar vader in juni 2022 ziek werd, nog vijf toetsen met goed gevolg heeft afgelegd.
Vakken uit de hoofdfase
3.4. De Afdeling is verder van oordeel dat [appellante] niet kan worden gevolgd in de stelling dat zij zich ook moest richten op vakken in de hoofdfase ter voorkoming van studievertraging. Weliswaar is begrijpelijk dat [appellante] studievertraging zoveel mogelijk wilde voorkomen, maar in dit geval is zij er uitdrukkelijk op gewezen dat het belang van het behalen van de studievoortgangsnorm van de propedeuse van doorslaggevend belang is voor de voortgang van de gehele studie. Het behalen van de studievoortgangsnorm in de propedeutische fase heeft namelijk een selecterend karakter om de geschiktheid van een student voor de opleiding te kunnen beoordelen. Dat [appellante] zich ook op vakken uit de hoofdfase heeft gericht, komt daarom voor haar rekening.
Oude en nieuwe regels
3.5. De Afdeling is tot slot van oordeel dat het college terecht heeft overwogen dat bij de invoering van nieuwe regels moet worden bepaald voor wie de nieuwe regels gelden en voor wie de oude regels gelden. Voor [appellante] gelden de oude regels. Dat vanaf 2022-2023 geen bindend studieadvies meer geldt, maakt niet dat voor [appellante], die in een eerder studiejaar is begonnen, ook geen bindend studieadvies meer zou gelden. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is, mede in het licht van wat hiervoor is overwogen, dan ook geen sprake.
Conclusie
4. Het beroep in ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat [appellante] geen gelijk krijgt.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023
480-921