ECLI:NL:RVS:2023:161

Raad van State

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
202105305/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur met betrekking tot ouderbijdragen internationaal basisonderwijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. [Appellant] had op 29 januari 2020 een verzoek om informatie ingediend bij de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, met betrekking tot de verplichte ouderbijdragen voor internationaal georiënteerd basisonderwijs bij de Groningse schoolvereniging. De minister heeft 26 documenten aangetroffen en het verzoek deels toegewezen, maar heeft op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) persoonsgegevens onleesbaar gemaakt en persoonlijke beleidsopvattingen weggelakt. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 1 juni 2021 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 december 2022 behandeld. Tijdens de zitting heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een nota van oktober 2009 niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt. De minister heeft inmiddels document 2b openbaar gemaakt en ook de nota van oktober 2009 is herbeoordeeld en openbaar gemaakt. De Afdeling oordeelt dat het Wob-verzoek van [appellant] in feite een herhaalde aanvraag is en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202105305/1/A3.
Datum uitspraak: 18 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Sappemeer, gemeente Midden-Groningen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 1 juni 2021 in zaak nr. 20/2065 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2020 heeft de minister een door [appellant] ingediend verzoek om informatie deels toegewezen.
Bij besluit van 18 juni 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De minister en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in
artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) om kennis te nemen van de vertrouwelijke stukken.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. C. de Kiefte, zijn verschenen.
Overwegingen
Verzoek
1.       [appellant] heeft de minister bij brief van 3 november 2019 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verzocht om informatie over de verplichte ouderbijdragen voor internationaal georiënteerd basisonderwijs bij de Groningse schoolvereniging.
Wettelijk kader
2.       Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (hierna: Woo; Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500), in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt in principe ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus.
Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling staat, is genomen op 18 juni 2020, dus voor 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Wob nog van toepassing is.
Besluiten van de minister
3.       De minister heeft 26 documenten aangetroffen en het verzoek deels toegewezen. Op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob heeft de minister persoonsgegevens onleesbaar gemaakt. Verder heeft de minister in documenten die zijn opgesteld voor intern beraad de persoonlijke beleidsopvattingen weggelakt op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob.
Aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de door [appellant] eerst in beroep overgelegde nota van oktober 2009 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, met daarin weggelakte gegevens, buiten de omvang van het geding valt, omdat die naar aanleiding van een eerder door [appellant] ingediend Wob-verzoek in 2018 aan haar is verstrekt. Bovendien is volgens de rechtbank niet gebleken dat de nota onder de reikwijdte van het onderhavige Wob-verzoek valt. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de conceptantwoorden in document 2b, voor zover deze afwijken van de definitieve antwoorden en derhalve niet reeds openbaar zijn, persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Voor zover de conceptantwoorden overeenkomen met de definitieve antwoorden zijn deze reeds openbaar gemaakt en is de Wob derhalve niet van toepassing. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister (verdere) openbaarmaking weigeren met toepassing van artikel 11 van de Wob.
Hoger beroep
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de nota van oktober 2009 niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt. Voorts betoogt [appellant] dat in het licht van de Woo een te ruime uitleg wordt gegeven aan artikel 11 van de Wob. Openbaarmaking van (delen van) de nota van oktober 2009 en document 2b is daarom ten onrechte op deze grond geweigerd.
6.       Hangende het hoger beroep heeft de minister op grond van de Woo document 2b openbaar gemaakt. Naar aanleiding van een Woo-verzoek van een derde heeft bovendien een herbeoordeling van de nota van oktober 2009 plaatsgevonden en is dit document ook openbaar gemaakt. De vindplaats van het openbaarmakingsbesluit en de inhoud van de nota zijn aan [appellant] meegedeeld.
Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] verklaard dat zij de omvang van dit hoger beroep beperkt tot het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de nota van oktober 2009 niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt. Mogelijk had zij de in dat document weggelakte persoonlijke beleidsopvattingen eerder kunnen inzien dan nu het geval is. Zij handhaaft daarom haar beroep op die grond. Het college heeft het standpunt ingenomen dat de nota niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt en dat bovendien -als dat wel het geval is- sprake is van een door dezelfde persoon gedaan verzoek om openbaarmaking van hetzelfde document, oftewel een herhaalde aanvraag.
7.       De Afdeling is van oordeel dat het Wob-verzoek van [appellant], voor zover dat een verzoek om openbaarmaking van de nota van oktober 2009 inhoudt, een aanvraag is tot het op dit punt in het leven roepen van dezelfde rechtsgevolgen als haar eerdere Wob-verzoek uit 2018. Gelet hierop volgt de Afdeling het door de minister ter zitting ingenomen standpunt dat het Wob-verzoek van [appellant] in zoverre een herhaalde aanvraag is. Niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Het door [appellant] in dit verband gedane beroep op het beëindigen van de "Ruttedoctrine" is niet aan te merken als nieuw feit of nieuwe omstandigheid, reeds omdat het herhaalde Wob-verzoek dateert van geruime tijd vóór het moment waarop sprake zou zijn van het verlaten van bedoelde doctrine. Er is voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming, voor zover die een afwijzing van het verzoek om openbaarmaking van de nota van oktober 2009 inhoudt, evident onredelijk is. De minister mocht het Wob-verzoek is in zoverre afwijzen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
8.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ley-Nell
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023
597