ECLI:NL:RVS:2023:1562
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing uitstel van vertrek vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was gedaan op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft op 24 april 2019 de aanvraag afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar heeft aangetekend. Dit bezwaar werd op 2 juli 2019 ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 7 mei 2021 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. M. Spapens, advocaat te Amsterdam.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 21 april 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, zoals bedoeld in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Daarnaast wordt opgemerkt dat, hoewel de situatie in Afghanistan in 2021 is veranderd, deze niet relevant kan worden betrokken bij het oordeel in deze zaak. De vreemdeling kan deze nieuwe situatie wel aanvoeren in een nieuwe aanvraag. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.