ECLI:NL:RVS:2023:1562

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
202103552/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing uitstel van vertrek vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was gedaan op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft op 24 april 2019 de aanvraag afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar heeft aangetekend. Dit bezwaar werd op 2 juli 2019 ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 7 mei 2021 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. M. Spapens, advocaat te Amsterdam.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 21 april 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, zoals bedoeld in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

Daarnaast wordt opgemerkt dat, hoewel de situatie in Afghanistan in 2021 is veranderd, deze niet relevant kan worden betrokken bij het oordeel in deze zaak. De vreemdeling kan deze nieuwe situatie wel aanvoeren in een nieuwe aanvraag. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202103552/1/V1.
Datum uitspraak: 21 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 7 mei 2021 in zaak nr. 21/538 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2019 heeft de staatssecretaris het bezwaar van de vreemdeling ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Spapens, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Voor zover de in 2021 veranderde situatie in Afghanistan relevant zou kunnen zijn voor deze zaak, kan de Afdeling die, gelet op het toetsingskader in deze zaak, niet bij haar oordeel betrekken. De vreemdeling kan die ten grondslag leggen aan een nieuwe aanvraag.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Wilde
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2023
598