202101731/1/A3.
Datum uitspraak: 19 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 januari 2021 in zaak nr. 20/1349 in het geding tussen:
[appellant]
en
Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP).
Procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2019 heeft de AP het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het Samenwerkingsverband Midden-Nederland (hierna: SaVe) afgewezen.
Bij besluit van 31 maart 2020 heeft de AP het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 28 januari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 maart 2020 vernietigd en de AP opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De AP heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 22 april 2021 heeft de AP het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 16 augustus 2019 opnieuw ongegrond verklaard.
[appellant] heeft gronden ingediend tegen het besluit van 22 april 2021.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 26 januari 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.P. Boer, advocaat te Arnhem, en de AP, vertegenwoordigd door mr. O.S. Nijveld en mr. W. van Steenbergen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is vader van drie kinderen. In 2011 zijn de kinderen onder toezicht gesteld door SaVe. Zijn gezag over de kinderen is geschorst geweest in de periode van 23 juni 2016 tot 23 juni 2017. Van 23 juni 2017 tot 2 oktober 2017 had hij het gezag terug en vanaf 2 oktober 2017 is [appellant] uit het ouderlijk gezag ontheven.
[appellant] heeft SaVe verzocht om inzage in het volledige dossier dat het van hem en de kinderen heeft. SaVe heeft vervolgens volgens [appellant] geen inzage gegeven in het volledige dossier. Daarom heeft hij de AP verzocht om handhavend op te treden tegen SaVe vanwege het overtreden van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679 (hierna: AVG).
De AP heeft het verzoek om handhaving afgewezen bij besluit van 16 augustus 2019, omdat geen overtreding van het inzagerecht is geconstateerd. De AP maakt een onderscheid tussen de periodes dat [appellant] gezag had en de periode dat het gezag geschorst was. De AP vindt het aannemelijk dat SaVe inzage heeft verleend in de eigen persoonsgegevens over de gehele periode waarop zijn verzoek ziet en inzage heeft verleend in persoonsgegevens van zijn kinderen uit de periode dat [appellant] het gezag had. Volgens de AP heeft [appellant] geen aanknopingspunten gegeven voor de juistheid van de stelling dat geen inzage is gegeven in het volledige dossier of dat zijn eigen persoonsgegevens niet zijn verstrekt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Jeugdwet voorgaat op de AVG waar het gaat om recht op inzage en afschriften. [appellant] had dit recht niet omdat zijn gezag over de kinderen was geschorst terwijl artikel 7.3.15, eerste lid, van de Jeugdwet gezag vereist om dat recht te kunnen uitoefenen. De AP heeft volgens de rechtbank terecht onderscheid gemaakt tussen fases die het verzoek van [appellant] betreft waarin hij gezag had en waarin het gezag geschorst was. Over de periode dat zijn gezag geschorst was, had hij alleen recht op inzage in zijn eigen persoonsgegevens op grond van de AVG.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de AP zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet is gebleken van een overtreding van het inzagerecht over de periodes voor en na de schorsing van het gezag. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] over deze periodes meerdere keren gegevens heeft ontvangen. Gezien het grote aantal procedures dat is gevoerd, afspraken die zijn gemaakt en stukken die zijn overgelegd, mocht de AP voor deze periodes afgaan op de mededelingen van SaVe en het aan [appellant] laten om een aanknopingspunt te leveren voor de aanname dat hij niet alles had gekregen.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de AP zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat SaVe meer persoonsgegevens van [appellant] heeft verwerkt over de periode van 23 juni 2016 tot 23 juni 2017 dan hij heeft gekregen. De AP kon volgens de rechtbank niet volstaan met het globale bureauonderzoek, omdat bij de stukken die op 20 december 2019 aan [appellant] zijn gemaild de ‘Rapportage in het kader van: Verlenging van de ondertoezichtstelling en wijziging omgang’ van 1 september 2017 zit. Aangezien de ondertoezichtstelling jaarlijks is verlengd zal zo’n voortgangsrapportage die gedeeltelijk ziet op de periode 23 juni 2016 tot 23 juni 2017 volgens de rechtbank ook zijn opgesteld rond september 2016. Dat de AP [appellant] heeft gevraagd om te vermelden welke gegevens ontbreken en [appellant] onvoldoende aanknopingspunten heeft gegeven, is in dit geval gezien de verantwoordelijkheid van de AP in het kader van de toepassing van de AVG een ontoereikende motivering. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de AP opgedragen nader onderzoek te doen bij SaVe naar de vraag of over de periode 23 juni 2016 tot 23 juni 2017 alle persoonsgegevens van [appellant] zijn verstrekt en een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Gronden van het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de AP ten onrechte niet handhavend heeft opgetreden tegen SaVe omdat SaVe bepaalde gegevens uit 2016 en 2017 niet direct heeft overgelegd en verder nog steeds niet al het verzochte heeft overgelegd, zoals uitnodigingen en plannen van aanpak. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat SaVe geen gegevens over zijn kinderen in de periode van 23 juni 2016 tot 23 juni 2017 over hoefde te leggen. Hij had in die periode wel gezag, alleen was dit gezag geschorst. Ook als hij geen gezag had, had hij recht op gegevens over zijn kinderen uit die periode.
Beoordeling van de gronden van het hoger beroep
Inzage in persoonsgegevens van de kinderen uit de periode van de schorsing van het gezag
4. Ingevolge artikel 7.3.15, eerste lid, van de Jeugdwet gelden de verplichtingen op grond van paragraaf 7.3. voor de jeugdhulpverlener jegens de betrokkene indien de betrokkene de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt, voor de jeugdhulpverlener jegens de ouders die het gezag over de betrokkene uitoefenen dan wel jegens zijn voogd. Ingevolge het tweede lid geldt hetzelfde indien de betrokkene de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, maar niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, tenzij zodanige betrokkene meerderjarig is en onder curatele staat of ten behoeve van hem het mentorschap is ingesteld, in welke gevallen de verplichtingen gelden jegens de curator of de mentor.
4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] over de periode van 23 juni 2016 tot 23 juni 2017 alleen recht had op inzage in zijn eigen persoonsgegevens. Niet in geschil is dat het gezag van [appellant] over zijn kinderen in de periode van 23 juni 2016 tot 23 juni 2017 was geschorst. In artikel 7.3.15, eerste lid, van de Jeugdwet is voor inzage bij een jeugdhulpverlener vereist dat de ouder het gezag over de betrokkene uitoefent. Los van de vraag of kan worden gesproken van het hebben van gezag als het gezag is geschorst, gaat het er dus om dat het gezag over een kind kan worden uitgeoefend. Op het moment dat het gezag van [appellant] was geschorst, kon hij het gezag over de kinderen niet uitoefenen. Voor de oudste zoon [naam kind] geldt bovendien dat hij de leeftijd van twaalf jaar had bereikt ten tijde van de verzoeken van [appellant] van september 2016 en geldt de verplichting tot het geven van inzage alleen jegens [naam kind] zelf gelet op artikel 7.3.10 gelezen in samenhang met artikel 7.3.15 van de Jeugdwet.
[appellant] wordt niet gevolgd in het betoog dat hij op het moment dat hij het gezag weer uitoefent met terugwerkende kracht recht heeft op inzage in de gegevens van zijn kinderen uit de periode dat hij het gezag niet had. Een dergelijke uitleg van artikel 7.3.15 zou leiden tot het vanuit een oogpunt van wetssystematiek niet te aanvaarden gevolg dat een verzoeker inzage krijgt in gegevens uit een periode die vanuit de Jeugdwet bewust vanwege het ontbreken van uitoefening van gezag van diens inzage is afgeschermd. Overigens is [appellant] kort na het opheffen van de schorsing van het gezag uit het gezag ontheven en zou het volgen van zijn betoog betekenen dat hij inzage in de gegevens zou ontlenen aan zijn kortdurende gezag in de periode 23 juni tot 2 oktober 2017.
Verder wordt [appellant] niet gevolgd in het standpunt dat hij ook recht op inzage in de gegevens van zijn kinderen had als hij geen gezag had. Artikel 7.3.15, eerste lid, van de Jeugdwet kent dit recht exclusief toe aan de ouders die het gezag over de betrokkene uitoefenen dan wel zijn voogd.
Het betoog slaagt niet.
Inzage in persoonsgegevens uit de periode voor en na de schorsing van het gezag
5. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de AVG heeft de betrokkene het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de onder a tot en met h bedoelde informatie.
Ingevolge artikel 57, eerste lid, verricht elke toezichthoudende autoriteit op haar grondgebied onder meer de taak het monitoren en handhaven van de toepassing van deze verordening.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, heeft elke toezichthoudende autoriteit onder meer de onderzoeksbevoegdheid om de verwerkingsverantwoordelijke te gelasten alle voor de uitvoering van haar taken vereiste informatie te verstrekken.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, heeft iedere betrokkene, onverminderd andere mogelijkheden van administratief beroep of een voorziening in rechte, het recht een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit, met name in de lidstaat waar hij gewoonlijk verblijft, hij zijn werkplek heeft of waar de beweerde inbreuk is begaan, indien hij van mening is dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens inbreuk maakt op deze verordening.
5.1. De AP heeft in het besluit van 31 maart 2020 toegelicht dat de vaste werkwijze wordt gehanteerd dat zij AVG-klachten die aan de in artikel 77, eerste lid, van de AVG gestelde vereisten voldoen in passende mate onderzoekt en in dat kader eerst aan de hand van een zogenoemd globaal bureauonderzoek beoordeelt of aannemelijk is dat zich een mogelijke overtreding heeft voorgedaan. Als uit dit globale onderzoek geen aanwijzingen volgen dat de AVG is overtreden, sluit de AP de behandeling van de AVG-klacht. Mocht uit het onderzoek volgen dat zich mogelijk zo’n overtreding heeft voorgedaan, dan wordt het handhavingsverzoek in fase II getoetst aan prioriteringscriteria om te beoordelen of een uitgebreid onderzoek moet worden gedaan. In fase III wordt dit uitgebreide onderzoek verricht en in fase IV gaat de AP, indien de AVG is overtreden, over tot handhaving.
5.2. Zoals overwogen in de uitspraak van 20 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2555, acht de Afdeling het niet onredelijk dat de AP in fase I toetst of het verzoek aan de formele eisen uit de Awb voldoet en aan de hand van het zogenoemde globaal bureauonderzoek beoordeelt of zich een mogelijke overtreding heeft voorgedaan. Waar het gaat over de periode voor en na de schorsing van het gezag heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de AP zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet aannemelijk is dat zich een mogelijke overtreding heeft voorgedaan. Daarom mocht de AP volstaan met een globaal onderzoek. De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat de AP mocht uitgaan van de mededeling van SaVe dat volledig aan het verzoek van [appellant] is voldaan omdat [appellant] over de periodes voor en na de schorsing van het gezag meerdere keren inzage heeft gekregen in omvangrijke dossiers en hierover meerdere procedures zijn gevoerd en afspraken zijn gemaakt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het op de weg van [appellant] lag om een aanknopingspunt te leveren voor zijn stelling dat desondanks geen volledige inzage is gegeven. Dit aanknopingspunt kan niet worden gevonden in wat [appellant] heeft aangevoerd over de rapportages over de overplaatsing van zijn zoon naar een andere school en informatie over een incident van zijn zoon, omdat deze gaan over de periode van 23 juni 2016 tot 23 juni 2017 waarin geen recht op inzage in de persoonsgegevens van de kinderen bestond.
Over de in hoger beroep genoemde uitnodigingen en plannen van aanpak die er zouden moeten zijn, heeft SaVe toegelicht dat afspraken voor fysieke bijeenkomsten niet in hun systeem worden genoteerd. Verder heeft de AP gewezen op documenten als een voortgangrapportage en e-mailberichten in de aan [appellant] verstrekte stukken die gaan over plannen omtrent de omgang met de kinderen of de ondertoezichtstelling. Gelet op het bovenstaande heeft de AP de mededeling van SaVe dat er verder geen uitnodigingen of plannen van aanpak zijn niet ongeloofwaardig hoeven achten.
Het betoog slaagt niet.
5.3. Het hoger beroep is ongegrond.
Het beroep van rechtswege tegen het besluit van 22 april 2021
6. De rechtbank heeft de AP opgedragen nader onderzoek te doen of Save over de periode 23 juni 2016 tot 23 juni 2017 meer gegevens heeft verwerkt dan [appellant] heeft ontvangen. Uit het nadere onderzoek door de AP is, na raadpleging van SaVe en de door SaVe verstrekte stukken, gebleken dat de voortgangsrapportage waarvan de rechtbank verwachtte dat deze onder SaVe moest zijn, al eerder aan [appellant] is verstrekt. Uit de mailwisselingen die hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank volgt dat SaVe heeft gezegd drie e-mails niet eerder te hebben verstrekt aan [appellant]. Uit het enkele feit dat SaVe achteraf ontdekt dat drie e-mails niet eerder waren overgelegd kan, mede gelet op de zeer grote omvang van de dossiers en het grote aantal verstrekkingen die al aan [appellant] hadden plaatsgevonden, niet worden geconcludeerd dat de AP bij het globaal bureauonderzoek tot de conclusie had moeten komen dat aannemelijk is dat zich mogelijk een overtreding van de AVG had voorgedaan. Omdat handhaving pas aan de orde is in fase IV van de vaste werkwijze van de AP, slaagt het betoog van [appellant] dat de AP ten onrechte niet handhavend heeft opgetreden tegen SaVe niet.
6.1. Het beroep tegen het besluit van 22 april 2021 is ongegrond.
Conclusie
7. Het hoger beroep en het beroep tegen het besluit van 22 april 2021 zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, moet worden bevestigd.
8. De AP hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen;
II. verklaart het beroep van rechtswege van [appellant] tegen het besluit van de Autoriteit Persoonsgegevens van 22 april 2021, kenmerk: z2021-05713, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023
280-898