ECLI:NL:RVS:2023:1520

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
202204271/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over verkiezingsbezwaar en rechtsgang

Op 25 maart 2021 heeft opposant A bezwaar gemaakt bij de gemeente Amsterdam tegen de verkiezingen van de Tweede Kamer, gehouden van 15 tot en met 17 maart 2021. Dit bezwaar was gericht aan de Kiesraad, die als centraal stembureau fungeert. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 20 december 2022 geoordeeld dat het besluit van de Kiesraad om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, terecht was. Opposant A heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze uitspraak, waarbij hij stelde dat de verkiezingen niet eerlijk zijn verlopen en dat de uitspraak in strijd met internationaal recht was. De Afdeling heeft het verzet op 19 april 2023 behandeld en geoordeeld dat de eerdere uitspraak van 20 december 2022 correct was. De Afdeling heeft vastgesteld dat de Kiesraad het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de Tweede Kamer geen bestuursorgaan is in de zin van de Awb. Opposant A kan zijn stellingen over de eerlijkheid van de verkiezingen aan de burgerlijke rechter voorleggen, wat betekent dat er geen schending van het internationale recht is. De Afdeling heeft het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de behandeling van het hoger beroep is beëindigd. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

202204271/2/A2.
Datum uitspraak: 19 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
[opposant A], [opposant B], [opposant C] en [opposant D], allen wonend te [woonplaats] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [opposant A]),
opposanten,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2022 in zaak nr. 202204271/1/A2.
Procesverloop
Op 25 maart 2021 heeft [opposant A] bij de gemeente Amsterdam bezwaar gemaakt tegen het verloop van de op 15 tot en met 17 maart 2021 gehouden verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (hierna: de verkiezing). Het bezwaar is gericht aan de Kiesraad, handelend als centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (hierna: de Kiesraad).
[opposant A] heeft op 15 juli 2021 bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een besluit door de Kiesraad naar aanleiding van zijn bezwaar.
Bij brief van 27 september 2021 heeft de gemeente Amsterdam het bezwaarschrift ter behandeling naar de Kiesraad doorgezonden.
Bij besluit van 8 oktober 2021 heeft de Kiesraad het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit besluit op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van rechtswege bij het beroep betrokken.
Bij uitspraak van 9 juni 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard en een verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft [opposant A] hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 20 december 2022 heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd voor zover de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard, het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard, het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 8 oktober 2021 ongegrond verklaard en bepaald dat de griffier van de Raad van State aan [opposant A] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt. De uitspraak van de Afdeling is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [opposant A] verzet gedaan.
[opposant A] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft het verzet ter zitting behandeld op 22 maart 2023, waar [opposant A], [opposant B], [opposant C] en [opposant D] zijn verschenen. Verder is [partij] ter zitting gehoord.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 20 december 2022 heeft de Afdeling overwogen dat het besluit van 8 oktober 2021 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, dat daartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep openstond en dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard. De Afdeling heeft het beroep beoordeeld. Aan haar ongegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 8 oktober 2021 heeft de Afdeling onder meer het volgende ten grondslag gelegd.
Voor zover het betoog betrekking heeft op de vaststelling van de verkiezingsuitslag door de Kiesraad, als bedoeld in artikel P 20 van de Kieswet, heeft de Afdeling overwogen dat tegen een dergelijk besluit op grond van artikel 8:4, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb geen beroep openstaat en op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb ook geen bezwaar. De Kiesraad heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Voor zover het betoog betrekking heeft op de geldigheid van de stemming, heeft de Afdeling overwogen dat de Tweede Kamer der Staten-Generaal op grond van artikel 58 van de Grondwet, in samenhang met artikel V 4 van de Kieswet, beslist over geschillen die over de verkiezing zelf rijzen. Een oordeel over de ongeldigheid van de stemming of een deel ervan, op grond waarvan een nieuwe stemming moet plaatsvinden en de uitslag van de verkiezing opnieuw moet worden vastgesteld, is op grond van artikel V 6 van de Kieswet eveneens aan de Tweede Kamer.
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De Tweede Kamer is op grond van artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb geen bestuursorgaan. Een beslissing van de Tweede Kamer is dus geen besluit. De Kiesraad heeft het bezwaar in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft de Kiesraad terecht geen aanleiding gezien om het bezwaarschrift op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb naar de Tweede Kamer door te zenden, omdat de Tweede Kamer geen bestuursorgaan is dat op dit bezwaar had kunnen beslissen, aldus de Afdeling in de uitspraak van 20 december 2022.
2.       [opposant A] betoogt dat de Afdeling, door geen oordeel te geven over de beroepsgrond dat de verkiezing niet eerlijk is verlopen, in strijd met het internationale recht heeft gehandeld. Hij blijft bij de eis dat de  verkiezing, gelet op de onregelmatigheden die hij heeft vastgesteld, ongeldig wordt verklaard en wordt overgedaan.
2.1.    De in de uitspraak van 20 december 2022 vermelde bepalingen van de Awb brengen met zich dat het bij brief van 25 maart 2021 gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat de bestuursrechter daardoor geen oordeel kan geven over de stelling dat de verkiezing niet eerlijk is verlopen. Dat betekent niet dat voor [opposant A] geen effectieve rechtsgang openstaat om deze stelling door een rechter te laten toetsen. [opposant A] kan immers, zoals ook in de uitspraak van 20 december 2022 is vermeld, een vordering bij de burgerlijke rechter instellen. Dat de Afdeling geen oordeel heeft gegeven over de stelling dat de verkiezing niet eerlijk is verlopen, is, gelet op die mogelijkheid, niet in strijd met het internationale recht.
Het betoog slaagt niet.
3.       [opposant A] betoogt voorts dat de Afdeling geen onafhankelijk en onpartijdig gerecht is, als bedoeld in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), omdat de Raad van State een politieke organisatie is en alle staatsraden lid van een politieke partij zijn.
3.1.    De Afdeling is een onafhankelijk, bij de wet ingesteld orgaan dat met bestuursrechtspraak is belast als bedoeld in artikel 1:4, eerste en tweede lid, van de Awb. Ingevolge artikel 30b van de Wet op de Raad van State is de Afdeling belast met de berechting van de bij de wet aan haar opgedragen geschillen. De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens biedt geen steun voor de opvatting dat de Afdeling niet aan de in artikel 6, eerste lid, van het EVRM vermelde eisen zou voldoen. Verder is een eventueel lidmaatschap van een politieke groepering niet onverenigbaar met het ambt van rechter. Indien de staatsraden die belast zijn geweest met de behandeling van het hoger beroep of het verzet lid van een politieke partij zijn of zijn geweest, is dat geen reden voor gegrondverklaring van het verzet.
Het betoog slaagt niet.
4.       [opposant A] betoogt verder dat in de uitspraak van 20 december 2022 ten onrechte is vermeld dat deze in het openbaar is uitgesproken. Hij is niet opgeroepen voor de openbaarmaking van de uitspraak en die openbaarmaking is, in strijd met artikel 6 van het EVRM, niet publiekelijk aangekondigd.
4.1.    In artikel 8:78 van de Awb is bepaald dat de uitspraak in het openbaar geschiedt.
4.2.    In de uitspraak van 20 december 2022 is vermeld dat deze in het openbaar is uitgesproken. Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal blijkt dat de openbaarmakingszitting op diezelfde dag heeft plaatsgevonden.  Verder stelt artikel 8:78 van de Awb noch enige andere rechtsregel de eis dat partijen worden uitgenodigd om bij het uitspreken door de Afdeling van haar beslissing aanwezig te zijn.
Het betoog slaagt niet.
5.       [opposant A] betoogt verder dat, ongeacht wat hij in de verzetsprocedure aanvoert, de zaak al is gesloten en de verzetsprocedure een farce is, omdat in de uitspraak van 20 december 2022 is bepaald dat het  voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van State wordt terugbetaald.
5.1.    Omdat de Afdeling de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk heeft vernietigd, heeft zij, met toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb in de uitspraak van 20 december 2022 tevens bepaald dat het door [opposant A] betaalde griffierecht wordt terugbetaald. Dat doet niet af aan de mogelijkheid om in verzet te komen tegen de uitspraak van de Afdeling en heeft uiteraard geen betekenis voor de beslissing op dat rechtsmiddel.
Het betoog slaagt niet.
6.       Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de behandeling van het hoger beroep is beëindigd.
7.       De proceskosten hoeven niet te worden vergoed.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023
452