ECLI:NL:RVS:2023:1470

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
202301268/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing omgevingsvergunning voor nieuwbouw zorgwoningen in Zeist

Op 14 april 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het hoger beroep van [verzoeker] en anderen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. Het betreft een omgevingsvergunning die op 10 maart 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Zeist is verleend voor de nieuwbouw van een appartementengebouw met 25 zorgwoningen op het perceel Dwarsweg 11A te Zeist. De vergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, ondanks dat het plan in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Zeist Centrum e.o.". De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college niet voldoende had gemotiveerd hoe werd voorzien in de benodigde parkeerplaatsen en dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldeed. Na een aanvullend besluit van het college heeft de rechtbank de omgevingsvergunning echter in stand gelaten, wat leidde tot hoger beroep van de omwonenden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van de omgevingsvergunning afgewezen, omdat de gronden van de verzoekers naar zijn voorlopig oordeel niet tot vernietiging van de eerdere uitspraken zullen leiden. De voorzieningenrechter benadrukte dat het college bij de beoordeling van de parkeerbehoefte alleen rekening hoeft te houden met de toename van de parkeerbehoefte door het project zelf, en dat de welstandscommissie zorgvuldig had geoordeeld over het bouwplan. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen, gezien het belang van de vergunninghoudster bij de voortgang van de bouw.

Uitspraak

202301268/2/R4.
Datum uitspraak: 14 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker] en anderen, wonend te Zeist,
verzoekers,
tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-­Nederland van 30 september 2022 en 13 januari 2023 in zaak nr. 22/1448 in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeist.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de nieuwbouw van een appartementengebouw met 25 zorgwoningen op het perceel Dwarsweg 11A te Zeist (hierna: het perceel).
Bij tussenuitspraak van 30 september 2022 (hierna: de tussenuitspraak) heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het college in de gelegenheid gesteld een in die uitspraak geconstateerd gebrek aan dat besluit te herstellen.
Bij brief van 15 november 2022 heeft het college de onderbouwing van het besluit van 10 maart 2022 aangevuld.
Bij uitspraak van 13 januari 2023 (hierna: de einduitspraak) heeft de rechtbank het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 maart 2022 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De tussenuitspraak en de einduitspraak zijn aangehecht.
Tegen de tussenuitspraak en de einduitspraak hebben [verzoeker] en anderen hoger beroep ingesteld.
Tevens hebben [verzoeker] en anderen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 april 2023, waar [verzoeker] en [verzoeker A], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J. Kolff, zijn verschenen. Voorts is ter zitting R.K. Woningbouwstichting Zeist (hierna: vergunninghoudster), vertegenwoordigd door mr. G.J. Scholten, advocaat te Utrecht, en ing. H.M. Blankenstijn, als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2.       Bij besluit van 10 maart 2022 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor de nieuwbouw van een appartementengebouw met 25 zorgwoningen op het perceel. De adressering wordt Anne de Vrieslaan 1A t/m 1G2. Het plan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zeist Centrum e.o.". Op het perceel was voorheen een supermarkt aanwezig. De omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Van het besluit om omgevingsvergunning te verlenen maakt een ruimtelijke onderbouwing deel uit.
3.       De rechtbank heeft een tussenuitspraak gedaan, omdat het college naar haar oordeel niet voldoende had gemotiveerd op welke wijze wordt voorzien in het aantal benodigde parkeerplaatsen. Het college heeft op 15 november 2022 een aanvullende motivering aan de rechtbank en partijen toegestuurd. In de einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college met de aanvullende motivering het gebrek dat kleefde aan het besluit heeft hersteld.
4.       [verzoeker] en anderen wonen in de directe omgeving van het perceel. Zij hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken en verzocht om de omgevingsvergunning te schorsen.
Beoordeling van het verzoek
Ruimtelijke onderbouwing
5.       [verzoeker] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
In dat verband wijzen zij er onder meer op dat in het besluit niet is getoetst aan het Planologisch kader Zomerkwartier (hierna: het kader), dat door de raad van de gemeente Zeist is vastgesteld in maart 2009. Het college had daar volgens hen wel aan moeten toetsen, omdat het perceel ligt in het gebied waarop dat kader van toepassing is verklaard. Volgens hen is de omgevingsvergunning in strijd met dit kader verleend.
Verder zijn volgens hen de afwegingen in de ruimtelijke onderbouwing over de vermindering van zonlicht niet juist. De bezonningsstudie waarnaar wordt verwezen komt niet overeen met de werkelijkheid.
5.1.    Anders dan [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd, hoefde het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan het kader te toetsen. Voor zover dit kader al van toepassing zou zijn geweest op het perceel, is dit kader niet langer van toepassing, omdat bij besluit van 4 september 2012 het bestemmingsplan "Centrum Zeist e.o." is vastgesteld. In het kader staat op pagina 6 onder de kop Algemeen dat "dit planologisch kader wordt vastgesteld door de gemeenteraad als het kader voor verdere planologische invullingen zolang er nog geen nieuw bestemmingsplan is". Omdat er voor het perceel na vaststelling van het kader in 2009 in 2012 een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het kader voor dit perceel in ieder geval niet meer gold ten tijde van het besluit van 10 maart 2022.
5.2.    Over de vermindering van zonlicht wordt het volgende overwogen. Uit de bezonningsstudie, die deel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing, volgt dat het appartementengebouw voornamelijk in de winterperiode extra schaduwwerking zal veroorzaken. Het college heeft toegelicht dat ook in de nieuwe situatie nog zal worden voldaan aan de lichte TNO-norm van een minimale bezonningsduur van 2 uur per dag in de periode 19 februari tot 21 oktober. De rechtbank heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht de conclusie van het college gevolgd dat uit de bezonningsstudie volgt dat geen sprake is van een significante afname van de bezonningssituatie van de bestaande woningen in de omgeving van het voorgenomen appartementengebouw. De opmerkingen die [verzoeker] en anderen hebben gemaakt bij de bezonningsstudie leiden niet tot het oordeel dat die bezonningsstudie onjuist is. Hierbij is van belang dat [verzoeker] en anderen geen tegenonderzoek hebben overgelegd en dat de door hen overgelegde foto’s onvoldoende zijn voor dat oordeel.
5.3.    Wat [verzoeker] en anderen overigens hebben aangevoerd over de ruimtelijke onderbouwing geeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, met name gelet op hetgeen de rechtbank in de tussenuitspraak onder 30 en 31 heeft overwogen, ook geen grond voor het oordeel dat de aangevallen uitspraken in de bodemprocedure op die gronden zullen worden vernietigd.
Parkeren
6.       [verzoeker] en anderen betogen verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omgevingsvergunning niet voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Daartoe voeren zij onder meer aan dat er ten onrechte een norm van 0,6 parkeerplaatsen per woning is toegepast. Volgens hen had een norm van 1,5 parkeerplaatsen per woning als uitgangspunt genomen moeten worden, ook gelet op het bestaande tekort aan parkeerplaatsen in de buurt. Zo is volgens hen het gebruik van de parkeerplaatsen in de verderop gelegen parkeerkelder niet realistisch.
6.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij de beoordeling of een project in voldoende parkeergelegenheid voorziet om in de parkeerbehoefte ervan te kunnen voorzien, volgens vaste jurisprudentie alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het project. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:133. In zoverre ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de aangevallen uitspraken op dit punt in de bodemzaak zullen worden vernietigd.
Het college heeft bij gebreke van een specifieke norm voor de beoogde zorgwoningen voor de parkeernorm van 0,6 per woning aangesloten bij de norm uit de Parkeerbeleidsnota Zeist voor serviceflats/aanleunwoningen. Dit zijn zelfstandige woningen met beperkte zorgvoorzieningen. De bewoners van serviceflats en aanleunwoningen rijden soms nog zelf auto en voor hen is niet 24/7 zorg aanwezig. Het college heeft gemotiveerd dat de toekomstige bewoners van de zorgappartementen niet in staat zijn om zelf auto te rijden. In het appartementengebouw is wel 24/7 zorg aanwezig en voor deze zorgverleners zijn ook parkeerplaatsen nodig. Het college heeft toegelicht dat voor de zorgverleners parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de parkeergarage onder ’t Hof van Zeist. Bezoekers kunnen parkeren op de parkeerplaatsen bij het appartementengebouw. De voorzieningenrechter ziet gelet op deze door het college gegeven toelichting op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte bij de norm van 0,6 per woning aansluiting heeft gezocht en ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte parkeerplaatsen in aanmerking heeft genomen bij de vraag of het project in voldoende parkeerplaatsen voorziet.
Welstand
7.       [verzoeker] en anderen betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit om omgevingsvergunning te verlenen niet is voorzien van een voldoende onderbouwd positief welstandsadvies. Het bouwplan is meerdere malen voorgelegd aan de commissie voor ruimtelijke kwaliteit van Zeist (hierna: de welstandscommissie) en deze commissie heeft meerdere malen een negatief advies afgegeven. Het is volgens hen niet duidelijk waarom de welstandscommissie uiteindelijk toch een positief advies heeft afgegeven.
7.1.    Het bouwplan is een aantal keer beoordeeld door de welstandscommissie. In haar adviezen van 9 november 2020, 4 januari 2021 en 15 februari 2021 heeft de welstandscommissie bezwaren en bemerkingen geuit op het bouwplan. Vergunninghoudster heeft het bouwplan naar aanleiding van deze bezwaren en bemerkingen aangepast. Op 3 maart 2021 heeft de welstandscommissie geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
7.2.    Het is vaste rechtspraak dat het college aan het advies van een welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet — of niet zonder meer — aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
7.3.    De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen reden te twijfelen aan het oordeel van de rechtbank over het aspect welstand. De rechtbank heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht overwogen dat uit het feit dat de welstandscommissie het plan meerdere keren heeft beoordeeld, blijkt dat de commissie zorgvuldig naar het plan heeft gekeken. Vergunninghoudster is daarbij in de gelegenheid gesteld het bouwplan naar aanleiding van kritiek van de welstandscommissie aan te passen om zo de mogelijke weigeringsgrond van strijd met redelijke eisen van welstand weg te nemen en een bouwplan te presenteren dat zoveel mogelijk aan de kritiek tegemoet komt en aan die eisen voldoet. Met het laatste advies van de welstandscommissie van 3 maart 2021 heeft zij zonder voorbehoud een positief advies uitgebracht. Dat toen niet op alle punten volledig aan de wensen van de welstandscommissie was voldaan, betekent niet dat het bouwplan alleen al om die reden in strijd zou zijn met redelijke eisen van welstand. Voor zover [verzoeker] en anderen vinden dat het plan niet in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand, heeft de rechtbank, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, terecht overwogen dat de eigen mening van [verzoeker] en anderen, dat het bouwplan niet past in het karakter van de wijk, onvoldoende is om te twijfelen aan de juistheid van het advies van de welstandscommissie. Het had op de weg van [verzoeker] en anderen gelegen om hun standpunt dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria te motiveren. Dat hebben zij niet gedaan.
Overige gronden
8.       In wat [verzoeker] en anderen overigens hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter op voorhand ook geen aanleiding voor de verwachting dat de aangevallen uitspraken zullen worden vernietigd.
Belangenafweging
9.       Het belang van [verzoeker] en anderen is er in gelegen dat zij willen voorkomen dat er een aanvang wordt gemaakt met de bouwwerkzaamheden. Vergunninghoudster heeft toegelicht dat zij wil aanvangen met de bouwwerkzaamheden, omdat er een lange wachtlijst is voor mensen die in aanmerking komen voor de zorgwoningen waar de omgevingsvergunning betrekking op heeft. De voorzieningenrechter ziet, nu de gronden van [verzoeker] en anderen naar zijn voorlopig oordeel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraken zullen leiden en gelet op het belang van vergunninghoudster bij een start van de bouwwerkzaamheden en het spoedig realiseren van het project, geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter wijst er daarbij wel op dat zolang vergunninghoudster niet over een onherroepelijke omgevingsvergunning beschikt, het gebruikmaken daarvan voor haar eigen rekening en risico is.
Conclusie
10.     De conclusie is dat er aanleiding bestaat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Polak
voorzieningenrechter
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2023
776