ECLI:NL:RVS:2023:147
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen voor verblijfsvergunning asiel
In deze zaak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J.A. Nijland, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 28 september 2022. De rechtbank had de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, die zich verzetten tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 juli 2022 de aanvragen ingewilligd, maar zonder vaststelling van een bestuurlijke dwangsom. De vreemdelingen waren van mening dat de staatssecretaris in gebreke was gebleven en dat er een dwangsom verbeurd was.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 30 november 2022, waardoor er geen aanleiding was om in dit geval anders te oordelen.
Uiteindelijk heeft de Raad van State de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2023, door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.