202300354/1/A2.
Datum uitspraak: 12 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit Utrecht (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 30 augustus 2022 heeft de examencommissie Geneeskunde van de Universiteit Utrecht namens het instellingsbestuur aan [appellant] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven voor de opleiding Geneeskunde.
Bij beslissing van 7 december 2022 heeft het college het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. V. Karmiris, en het college, vertegenwoordigd door dr. M.F.A. Bierhuizen, bijgestaan door drs. V.R. Kong-A-Son, drs. H.J.A. Spies en X.L Westenburg, zijn verschenen. Laatstgenoemde heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is in september 2020 begonnen met een studie Geneeskunde aan de Universiteit Utrecht. De datum waarop hij aan de norm van het bindend studieadvies (hierna: BSA) moet voldoen, is verplaatst naar het tweede studiejaar. Daarbij is bepaald dat hij aan het einde van zijn tweede jaar moest voldoen aan de eis van het behalen van minimaal 60 studiepunten voor de bachelorjaren 1 en 2 tezamen, waarvan minimaal 44 studiepunten aan eerstejaarsvakken. Ook kon hij een positief studieadvies behalen door alle cursussen van bachelorjaar 1 te behalen (60 studiepunten).
Aan het einde van zijn tweede jaar had [appellant] in totaal 35,5 studiepunten behaald, waarvan 34 studiepunten aan eerstejaarsvakken. Omdat hij hiermee op het (nieuwe) beoordelingsmoment te weinig studiepunten heeft gehaald, heeft hij op 30 augustus 2022 een BNSA gekregen. Dit betekent dat hij met zijn studie moet stoppen. [appellant] is het niet eens met dit advies en wil doorgaan met zijn studie. Omdat hij bij het college geen gelijk heeft gekregen, is hij in beroep gegaan.
Gronden van beroep
2. [appellant] betoogt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische omstandigheden. Hij heeft in de periode september 2021 tot en met januari 2022 problemen gehad met zijn gezondheid als gevolg van een ernstige ontsteking aan zijn verstandskies. Hierdoor had hij een heftige pijn aan zijn kies en kaak en kon hij niet (gemakkelijk) eten en praten en had hij hoofdpijn en problemen met slaap. In deze periode heeft hij zijn toetsen daarom niet goed kunnen maken. Het college heeft ten onrechte geoordeeld dat de medische omstandigheden onvoldoende verklaring bieden voor zijn studieresultaten. Hij heeft geprobeerd om zo min mogelijk onderwijs te missen, maar zijn deelname aan het onderwijs en aan toetsen zegt niets over zijn verminderde belastbaarheid en het causaal verband tussen de medische omstandigheden en zijn studieresultaten, aldus [appellant]. Dat hij niet (tijdig) naar de studieadviseur is geweest, betekent niet dat zonder meer aan zijn persoonlijke omstandigheden voorbij kan worden gegaan. [appellant] wijst er verder op dat het college ten onrechte voorbij is gegaan aan de door hem overgelegde verklaring van zijn huisarts van 9 november 2022 en het operatieverslag van de kaakchirurg van 13 januari 2022. Tot slot wijst hij er in zijn beroepsgronden op dat zijn studieresultaten na de behandeling op 13 januari 2022 zijn verbeterd, hetgeen volgens hem het causaal verband nader onderbouwt. Daarbij geeft hij nog aan dat zijn medische problemen verder reiken dan alleen de periode waarin de klachten zich hebben voorgedaan. Nadat de pijn weg was, waren de vermoeidheidsklachten niet gelijk weg, aldus [appellant].
Beoordeling
3. Hoewel op basis van de overgelegde stukken kan worden vastgesteld dat [appellant] problemen heeft ondervonden van zijn verstandskies, is de Afdeling met het college van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de onvoldoende studieresultaten (volledig) vallen toe te rekenen aan de problemen met zijn verstandskies. Het college heeft daarbij terecht meegewogen dat [appellant] in de periode november-januari heeft kunnen deelnemen aan het onderwijs en de toetsen, hij geen extra pijnmedicatie heeft gevraagd of gekregen en hij ter zitting van het college heeft verklaard dat het met de pijn op en af ging en dat hij daarom niet bij de studieadviseur is geweest. Ook heeft het college terecht gewicht toegekend aan de omstandigheid dat ook na de operatie onvoldoende verbetering is te zien in de studieresultaten, terwijl het om eerstejaarsvakken ging die hij voor de tweede keer volgde en waarvoor eerder toetsen zijn afgelegd. De verklaring van de kaakchirurg ziet uitsluitend op de behandeling die heeft plaatsgevonden en geeft in zoverre geen verklaring voor de slechte studieresultaten, terwijl ook uit de verklaring van [appellant] zelf niet blijkt van een lange herstelperiode. Het college is verder, anders dan [appellant] betoogt, niet voorbijgegaan aan de verklaring van de huisarts van 9 november 2022, maar heeft daaraan een andere betekenis toegekend. Het college stelt zich terecht op het standpunt dat onduidelijk is op basis waarvan de huisarts in november 2022, tien maanden na de operatie, uitspraken kan doen over de gevolgen van de medische klachten voor de studie, terwijl [appellant] heeft verklaard dat hij ten tijde van de klachten niet bij zijn huisarts is geweest.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
4. Het beroep is ongegrond.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023
480