202202040/1/A2.
Datum uitspraak: 12 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 maart 2022 in zaak nr. 21/3841 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2020 heeft de minister de aanvraag van [appellant] voor toestemming tot het voeren van de doctor (dr.) titel afgewezen.
Bij besluit van 2 juni 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 maart 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2023, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. F. Hummel-Fekkes, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] heeft op 16 januari 2018 een getuigschrift ontvangen van de Bircham International University (BIU), gevestigd in de Verenigde Staten, waarbij aan hem de graad ‘Doctor of Philosophy in Physics PhD’ is verleend. Op basis hiervan heeft [appellant] de minister verzocht om toestemming tot het in Nederland voeren van de doctor (dr.) titel.
3. Bij het besluit van 3 januari 2020, gehandhaafd bij het besluit van 2 juni 2021, heeft de minister de aanvraag afgewezen. Aan die afwijzing is ten grondslag gelegd dat de BIU niet is erkend als universiteit met het recht wettelijk beschermde academische titels toe te kennen. De BIU komt immers niet voor in de database van de Council for Higher Education Accreditation (CHEA). De aanvraag van [appellant] moet daarom, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel van de minister van 17 december 2009, nr. HO&S/BS/2009/177909, inzake de afdoening van verzoeken om toestemming tot het voeren van Nederlandse titulatuur op grond van een in het buitenland behaalde graad als bedoeld in artikel 7.23, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (Beleidsregel), gelezen in verbinding met artikel 7.23, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (WHW) worden afgewezen, aldus de minister.
4. De rechtbank heeft het door [appellant] tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. [appellant] is het daar niet mee eens en vecht het oordeel van de rechtbank in hoger beroep aan.
Hoger beroep
5. De Afdeling oordeelt ambtshalve, dus zonder dat [appellant] hierover in zijn hoger beroep iets heeft aangevoerd, dat de afwijzing van de aanvraag van [appellant] op een onjuiste wettelijke grondslag berust. De Afdeling zal hierna onder 6 toelichten hoe het tot dit oordeel is gekomen.
6. [appellant] heeft de minister verzocht om toestemming tot het in Nederland mogen voeren van de doctor (dr.) titel. Deze situatie valt, anders dan de minister heeft gemeend, onder het bereik van artikel 7.23a van de WHW en niet onder het bereik van artikel 7.23, derde lid, van die wet. In artikel 7.23, derde lid, van de WHW is uitsluitend de discretionaire bevoegdheid van de minister neergelegd om toestemming te verlenen voor het voeren van de Nederlandse titels ingenieur (ir. of ing.), meester (mr.), doctorandus (drs.) en baccalaureus (bc.). Artikel 7.23a van de WHW regelt de bevoegdheid van de minister om toestemming te verlenen voor het in Nederland voeren van de doctor (dr.) titel. Omdat artikel 7.23, derde lid, van de WHW niet van toepassing is op de voorliggende situatie brengt dat verder mee dat ook de Beleidsregel, die uitsluitend de in artikel 7.23, derde lid, van de WHW neergelegde discretionaire bevoegdheid nader invult, niet van toepassing is.
7. Op de zitting heeft de Afdeling de minister voorgehouden dat de afwijzing van de aanvraag van [appellant] niet berust op een juiste wettelijke grondslag, gelet op wat hiervoor onder 6 is overwogen. Op de zitting heeft de minister de Afdeling verzocht dit gebrek te passeren en/of te herstellen door de Beleidsregel en alle daarin opgenomen criteria van overeenkomstige toepassing te achten op de voorliggende situatie. De Afdeling is echter van oordeel dat het geconstateerde gebrek niet kan worden gepasseerd en/of hersteld op de door de minister voorgestane wijze, reeds omdat uit de toelichting op de Beleidsregel (Stcrt. 2009, nr. 20664, p. 3) expliciet blijkt dat de daarin opgenomen criteria niet gelden voor de beoordeling van een verzoek om een doctorstitel.
8. De Afdeling ziet in het geconstateerde gebrek aanleiding het hoger beroep gegrond te verklaren. Dat wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking meer. Dat betekent dat de Afdeling over de betekenis van het getuigschrift, waar [appellant] zijn verzoek op baseert, (nog) geen uitspraak doet. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. De Afdeling zal verder het beroep van [appellant] tegen het besluit van 2 juni 2021 alsnog gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen. Dit betekent dat de minister een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. De Afdeling zal daarvoor een termijn stellen.
9. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 maart 2022 in zaak nr. 21/3841;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2 juni 2021 met referentie 6823-72263-0-01 D-TL01/004455054;
V. draagt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
VI. bepaalt dat tegen het nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. gelast dat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 323,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Meyer-de Beer, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Meyer-de Beer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023
854
BIJLAGE Wettelijk kader
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.23. Het voeren van een graad of titel op grond van een examen in verband met een buiten Nederland geaccrediteerde opleiding
"[…]
3. Onze Minister kan aan degene aan wie op grond van een examen aan een niet in Nederland gevestigde instelling voor hoger onderwijs een graad is verleend, toestaan om in Nederland in plaats van die graad een van de titels, genoemd in artikel 7.20, in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen, indien de opleiding op grond waarvan de graad is verleend, naar het oordeel van Onze Minister ten minste gelijkwaardig is aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing indien het een graad betreft als bedoeld in het tweede lid.
[…]."
Artikel 7:23a. Het voeren van de graad Doctor of de titel doctor op grond van een buitenlandse regeling
[…]
3. Onze Minister kan toestaan aan degene aan wie aan een niet in Nederland gevestigde universiteit de graad Doctor of ‘Doctor of Philosophy’ is verleend op grond van een promotie of de graad Doctor honoris causa wegens zeer uitstekende verdiensten, om in Nederland in plaats van die graad de titel doctor in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing indien het een graad betreft als bedoeld in het tweede lid.
[…]"
Artikel 4 van de Beleidsregel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 17 december 2009, nr. HO&S/BS/2009/177909 (Stcrt.
31 december 2009, 20664), inzake de afdoening van verzoeken om toestemming tot het voeren van Nederlandse titulatuur op grond van een in het buitenland behaalde graad als bedoeld in artikel 7.23 derde lid van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek luidt:
"4.1 Een aanvraag kan worden toegewezen indien een afsluitend getuigschrift is overgelegd van een in het buitenland gevolgde hoger onderwijs opleiding die voldoet aan alle volgende criteria:
a. de opleiding is in het land van herkomst erkend,
b. de opleiding is inhoudelijk vergelijkbaar met en heeft hetzelfde doel als een Nederlandse overeenkomstige opleiding,
c. aan de opleiding zijn dezelfde rechten verbonden als aan een Nederlandse overeenkomstige opleiding en
d. er is geen sprake van één of meer wezenlijke verschillen met de Nederlandse opleiding.
[…]."