ECLI:NL:RVS:2023:141
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 28 september 2022 zijn beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke aanvraag op 21 maart 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ingewilligd. Echter, de staatssecretaris had niet vastgesteld dat de vreemdeling een bestuurlijke dwangsom had verbeurd. De vreemdeling was van mening dat het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag onterecht was en heeft hiertegen beroep aangetekend.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had eerder al geoordeeld over de rechtsvraag die in deze zaak aan de orde was, en het hogerberoepschrift bevatte geen nieuwe vragen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De Afdeling bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan op 17 januari 2023 door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier. De beslissing om het hoger beroep ongegrond te verklaren, bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en onderstreept de noodzaak voor vreemdelingen om tijdig en adequaat te reageren op besluiten van de staatssecretaris.