ECLI:NL:RVS:2023:1396
Raad van State
- Hoger beroep
- C.M. Wissels
- N. Verheij
- J. Schipper-Spanninga
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod voor vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 10 februari 2023 zijn beroep ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 februari 2021 de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken en hem opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, met een inreisverbod als gevolg. De vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond bij besluit van 17 november 2021, aangevuld op 4 oktober 2022.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en dat het beroep van de vreemdeling ongegrond was. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling neemt de motivering van de rechtbank over en oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 6 april 2023 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. C.M. Wissels als voorzitter en mr. N. Verheij en mr. J. Schipper-Spanninga als leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos als griffier.