202200287/1/A3.
Datum uitspraak: 5 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2021 in zaak nr. 21-1685 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Castricum.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2020 heeft het college de aanvraag van [appellante] voor urgentie bij woningtoewijzing afgewezen.
Bij besluit van 1 april 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 april 2021 vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L.A. Fischer, advocaat te Assen, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is op minderjarige leeftijd naar Nederland gekomen en heeft bij een pleegouder gewoond in Castricum. Zij had een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Op het moment dat zij meerderjarig werd, kwam aan de pleegoudersituatie een eind. Het was op dat moment door omstandigheden niet meer wenselijk dat zij bij haar pleegouder bleef wonen. [appellante] heeft daarom een aanvraag voor urgentie ingediend.
2. Op diezelfde datum dat zij meerderjarig werd, is de Huisvestingsverordening gemeente Castricum 2019 (hierna: de Hvv) in werking getreden. Anders dan in de daarvóór geldende huisvestingsverordening, komen personen met een verblijfsvergunning asiel niet automatisch met voorrang in aanmerking voor een sociale huurwoning. Op grond van artikel 28 van de Huisvestingswet 2014 moet de gemeente wel zorgdragen voor de voorziening in de huisvesting van vergunninghouders in de gemeente overeenkomstig de voor de gemeente geldende taakstelling.
3. Het college heeft beoordeeld of [appellante] voor een urgentieverklaring in aanmerking komt op grond van een medische of sociale indicatie of op grond van de hardheidsclausule, maar dat is volgens het college niet het geval. Dit besluit heeft het college in bezwaar gehandhaafd.
4. Bij uitspraak van 18 februari 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet op grond van een medische of sociale indicatie voor urgentie in aanmerking komt, maar dat het onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de hardheidsclausule niet moet worden toegepast. Daarvoor is mede van belang geacht dat het college heeft erkend dat het op grond van de taakstelling voor huisvesting moet zorgen. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd en het college opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar.
5. Met het besluit van 1 april 2021 heeft het college opnieuw op het bezwaar beslist. Het heeft het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Er is volgens het college geen sprake van bijzondere hardheid om [appellante] boven andere woningzoekenden voorrang te verlenen. Hierbij is meegewogen dat er meer jongvolwassenen zijn die te maken hebben met een problematische woonsituatie door ruzie of onenigheid en dat [appellante] onvoldoende heeft aangetoond dat ze naar alternatieve oplossingen heeft gezocht.
6. De rechtbank heeft geoordeeld dat wat het college heeft overwogen opnieuw onvoldoende is om de afwijzing van de hardheidsclausule te kunnen dragen en bij zijn besluitvorming niet heeft betrokken dat [appellante] terecht heeft gesteld dat zij vanwege de taakstelling van de gemeente mocht rekenen op een huisvestingsaanbod en dat het college op dit punt tot op heden in gebreke is gebleven. De rechtbank heeft het besluit van 1 april 2021 vernietigd.
Op de zitting bij de rechtbank is echter komen vast te staan dat [appellante] inmiddels studeert in Amsterdam en daar woont in een studentenkamer. Van een noodsituatie die noopt tot toepassing van de hardheidsclausule was daarom op dat moment geen sprake meer. Een nieuw besluit tot afwijzing kon daarom op het moment van de uitspraak van de rechtbank de toetsing in rechte wel doorstaan. De rechtbank heeft daarom de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, het niet verlenen van urgentie, in stand gelaten.
7. [appellante] is tegen deze uitspraak in hoger beroep gekomen. Zij voert aan dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 1 april 2021 in stand heeft gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij erop mocht rekenen dat haar woonruimte zou worden aangeboden. [appellante] is inmiddels genaturaliseerd en valt strikt genomen niet meer onder de taakstelling die volgt uit de Huisvestingswet 2014, maar het uitgangspunt is dat gerechtvaardigd vertrouwen zo veel mogelijk gehonoreerd moet worden. De woonruimte die zij heeft gevonden in Amsterdam is maar tijdelijk. De rechtbank heeft bovendien nagelaten de Hvv onverbindend te verklaren. De voorrang voor vergunninghouders asiel had niet uit de Hvv gehaald mogen worden zonder dat er op andere wijze was voorzien in de taakstelling, aldus [appellante].
8. De uitspraak van de rechtbank is niet onjuist. De rechtbank heeft terecht de omstandigheden van het moment waarop de uitspraak is gedaan bepalend geacht bij het zelf voorzien in de zaak. Op dat moment had [appellante] een studentenkamer en was er dus geen noodsituatie. Op het moment van de zitting bij de Afdeling woonde [appellante] daar overigens nog steeds. Alleen al omdat [appellante] over woonruimte beschikte, bestond ten tijde van de rechtbankuitspraak geen noodsituatie die met toepassing van de hardheidsclausule tot een urgentieverklaring had moeten leiden. Het staat [appellante] uiteraard vrij om, indien zich in de toekomst een dergelijke noodsituatie wél voordoet, een nieuwe aanvraag in te dienen.
Het betoog slaagt niet.
9. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Greben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023
851