ECLI:NL:RVS:2023:136

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
202207143/1/V2 en 202207143/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep van een vreemdeling tegen de ongewenstverklaring en beëindiging van verblijfsrecht

Op 17 januari 2023 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 januari 2019 ongewenst verklaard en zijn verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland was beëindigd. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd op 24 december 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 21 november 2022 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen de beëindiging van het verblijfsrecht en ongegrond voor zover het gericht was tegen de ongewenstverklaring.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.G.P. de Boon, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De motivering van de rechtbank werd overgenomen, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de rechtsgeldigheid van de handelingen van de staatssecretaris.

Uitspraak

202207143/1/V2 en 202207143/2/V2.
Datum uitspraak: 17 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 21 november 2022 in zaak nr. 21/325 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2019 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft en hem ongewenst verklaard.
Bij besluit van 24 december 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard
Bij uitspraak van 21 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de beëindiging van het verblijfsrecht, niet-ontvankelijk verklaard en zover gericht tegen de ongewenstverklaring ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.G.P. de Boon, advocaat te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 7.2 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Lange
voorzieningenrechter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2023
853-987