ECLI:NL:RVS:2023:1329

Raad van State

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
202300069/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend negatief studieadvies Hogeschool Rotterdam en proceskostenvergoeding

Op 5 april 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellante] en het college van beroep voor de examens van Hogeschool Rotterdam. De zaak betreft een bindend negatief studieadvies (BNSA) dat [appellante] op 31 augustus 2022 heeft ontvangen van het Hoofd studentzaken van het Instituut voor de Gebouwde Omgeving. Dit advies werd gegeven omdat [appellante] niet voldeed aan de studievoortgangsnorm van 48 studiepunten of meer. Er zijn geen persoonlijke omstandigheden vastgesteld die haar tekortkomingen zouden kunnen verklaren.

Na het ontvangen van het BNSA heeft [appellante] administratief beroep ingesteld, maar dit beroep werd gesloten na een schikking. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO) tegen de weigering van het college om een beslissing op het administratief beroep te nemen. Het CBHO heeft de zaak overgedragen aan de Afdeling, die op 24 januari 2023 een beslissing heeft genomen en het verzoek om proceskostenvergoeding niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college terecht het verzoek om proceskostenvergoeding niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat [appellante] niet aan de voorwaarden van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voldeed. De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van verzoeken en de rol van de gemachtigde in het proces.

Uitspraak

202300069/1/A2.
Datum uitspraak: 5 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van beroep voor de examens van Hogeschool Rotterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 15 juli 2022 heeft het Hoofd studentzaken van het Instituut voor de Gebouwde Omgeving (hierna: het Hoofd studentzaken), namens de directeur, [appellante] per 31 augustus 2022 een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven voor de voltijds bacheloropleiding Ruimtelijke Ontwikkeling/Ruimtelijke Ordening en Planologie.
[appellante] heeft tegen deze beslissing administratief beroep ingesteld.
Omdat [appellante] akkoord is gegaan met de schikking, heeft het Bureau Klachten en Geschillen van de Hogeschool Rotterdam [appellante] bij e-mail van 14 december 2022 te kennen gegeven dat het beroep is gesloten.
[appellante] heeft beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: CBHO) tegen de weigering een beslissing op het administratief beroep te nemen. Het CBHO, dat op 1 januari 2023 is opgehouden te bestaan, heeft dit beroep overgedragen aan de Afdeling.
Bij beslissing van 24 januari 2023 heeft het college uitspraak gedaan en het verzoek tot veroordeling in de vergoeding van de proceskosten niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet gelijktijdig is ingediend met de intrekking van het beroep.
Bij e-mail van 30 januari 2023 heeft [appellante] verklaard het beroep te handhaven voor zover het verzoek tot veroordeling in de vergoeding van de proceskosten niet-ontvankelijk is verklaard.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek krachtens artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] heeft per 31 augustus 2022 een BNSA gekregen, omdat zij niet voldoet aan de studievoortgangsnorm van 48 studiepunten of meer. Er zijn geen persoonlijke omstandigheden geconstateerd die verklaren dat [appellante] niet aan de minimumeis heeft voldaan.
2.       Naar aanleiding van het ingediende beroep bij het college heeft op 8 november 2022 een schikkingsgesprek met [appellante] plaatsgevonden. De gemachtigde van [appellante] was bij dit gesprek niet aanwezig. In vervolg op het schikkingsgesprek heeft het Hoofd studentzaken bij e-mail van 8 november 2022 aan [appellante] een schikkingsvoorstel voorgelegd. Het Hoofd studentzaken heeft uit coulance aangeboden het BNSA in te trekken. [appellante] heeft bij e-mail van 8 november 2022 aangegeven akkoord te zijn met de schikking. De e-mail van 14 december 2022, waarin het Bureau Klachten en Geschillen van de Hogeschool Rotterdam aan de advocaat van [appellante] heeft aangegeven dat het beroep is gesloten, omdat [appellante] akkoord is gegaan met een schikking, heeft [appellante] opgevat als een weigering om een beslissing op het administratief beroep te nemen. Bij de beslissing van 24 januari 2023 heeft het college alsnog een beslissing genomen en het verzoek om toekenning van proceskostenvergoeding niet-ontvankelijk verklaard. [appellante] heeft in de e-mail van 30 januari 2023 gesteld dat met die beslissing niet akkoord wordt gegaan en dat inhoudelijk op het verzoek had moeten worden beslist.
Wettelijk kader
3.       Artikel 6:17 van de Awb luidt:
Indien iemand zich laat vertegenwoordigen, zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde.
4.       Artikel 8:75a van de Awb luidt:
1. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
[…]
Beroepsgronden
5.       [appellante] betoogt dat het administratief beroep gegrond was en dat het college een proceskostenvergoeding aan haar had moeten toekennen.
Daarnaast betoogt [appellante] dat geen informatie is toegezonden aan haar gemachtigde en dat zij het beroep niet uitdrukkelijk heeft ingetrokken op 8 november 2022. Volgens [appellante] is het beroep pas op 19 januari 2023, onder handhaving van het verzoek om toekenning van de gevraagde proceskostenvergoeding, rechtsgeldig ingetrokken.
Beoordeling
6.       De Afdeling overweegt dat in geval van een schikking in de fase van administratief beroep er door het college geen inhoudelijke beoordeling meer hoeft te worden gegeven van het administratief beroep. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of het college in die situatie nog wel kan toekomen aan toekenning van een proceskostenvergoeding. Voor de fase van administratief beroep ontbreekt namelijk een bepaling, die vergelijkbaar is met 8:75a van de Awb. Laatstgenoemde bepaling regelt dat bij een intrekking van een beroep de rechter een proceskostenveroordeling kan uitspreken indien het bestuursorgaan aan de indiener van een beroepschrift tegemoet is gekomen. Het ligt naar het oordeel van de Afdeling in de rede om, analoog aan het bepaalde in artikel 8:75a van de Awb, ook voor de fase van administratief beroep de mogelijkheid aan te nemen dat het college kan voorzien in een proceskostenvergoeding, indien een schikking is getroffen, het administratief beroep wordt ingetrokken en vervolgens door de student om een vergoeding van proceskosten wordt verzocht, en verder aan bijkomende voorwaarden is voldaan.
6.1.    Het college heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet aan alle voorwaarden van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb is voldaan. Uit dit artikel volgt onder meer dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten tegelijk met de intrekking van het beroep moet worden gedaan. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
In het schikkingsvoorstel is [appellante] verzocht het beroep in te trekken door terug te e-mailen dat zij akkoord is met de schikking. [appellante] heeft daarop in haar e-mail van 8 november 2022 geantwoord dat zij akkoord gaat met de schikking. Daarmee staat vast dat [appellante] het beroep heeft ingetrokken. Zij heeft hierbij niet verzocht om een vergoeding van de proceskosten. Dit heeft [appellante] voor het eerst gedaan in het door haar gemachtigde namens haar ingediende beroepschrift van 22 december 2022. Het betoog van [appellante] dat aan haar advocaat geen informatie is toegezonden en het beroep daarom pas op 19 januari 2023 rechtsgeldig is ingetrokken, slaagt niet, omdat [appellante] er bij het schikkingsgesprek en bij het versturen van de e-mail van 8 november 2022 zelf voor heeft gekozen zich niet bij te laten staan door haar advocaat. Zij kon het beroep dus ook zelf intrekken. Dat [appellante] in de e-mail van 8 november 2022 niet heeft gevraagd om een proceskostenvergoeding, komt voor haar rekening. Gelet hierop heeft het college het verzoek om vergoeding van de proceskosten terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is voldaan aan artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023
97-1033