ECLI:NL:RVS:2023:1328

Raad van State

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
202300062/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend negatief studieadvies Hogeschool van Amsterdam en verzoek om proceskostenvergoeding

Op 5 april 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant en het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam. De appellant had een bindend negatief studieadvies (BNSA) ontvangen van de examencommissie van de Hogeschool van Amsterdam op 18 juli 2022, omdat hij aan het einde van zijn tweede jaar van inschrijving niet voldoende studiepunten had behaald. De appellant heeft administratief beroep ingesteld, maar dit beroep werd ingetrokken na een schikking. Hij verzocht echter om een proceskostenvergoeding, die door het college werd afgewezen. De zaak werd vervolgens overgedragen aan de Afdeling bestuursrechtspraak.

De Afdeling overwoog dat de examencommissie een schikkingsvoorstel had gedaan en dat de appellant dit had geaccepteerd door zijn beroep in te trekken. De Afdeling concludeerde dat er geen sprake was van een onrechtmatigheid die het college verplichtte om een proceskostenvergoeding toe te kennen. De Afdeling oordeelde dat de appellant zijn persoonlijke omstandigheden niet tijdig had gemeld bij de studentendecaan, wat leidde tot de beslissing van de examencommissie. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202300062/1/A2.
Datum uitspraak: 5 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 18 juli 2022 heeft de examencommissie van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: HvA) [appellant] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven voor de voltijds bacheloropleiding Finance, Tax and Advice.
[appellant] heeft tegen deze beslissing administratief beroep ingesteld.
Omdat een schikking is bereikt, heeft [appellant] het administratief beroep ingetrokken, maar hij heeft wel het college verzocht om een proceskostenvergoeding toe te kennen. Bij e-mail van 27 oktober 2022 heeft het college het verzoek van [appellant] om een proceskostenvergoeding afgewezen.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: CBHO). Het CBHO, dat op 1 januari 2023 is opgehouden te bestaan, heeft dit beroep overgedragen aan de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek krachtens artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft aan het einde van het tweede jaar van inschrijving 51 studiepunten uit de propedeutische fase behaald. De studieresultaten van [appellant] voldoen daarmee niet aan de minimumeis dat de propedeuse moet zijn behaald.
2.       Naar aanleiding van het ingediende beroep bij het college heeft de examencommissie, bij brief van 1 september 2022, aan [appellant] een schikkingsvoorstel voorgelegd. De examencommissie heeft besloten het BNSA om te zetten in een bindend positief studieadvies (hierna: BPSA) en gevraagd of [appellant] akkoord is met het schikkingsvoorstel. [appellant] heeft het beroep per e-mail van 1 september 2022 ingetrokken en aangegeven dat het college inhoudelijk geen beslissing meer hoeft te nemen. [appellant] heeft aangegeven dat het verzoek om toekenning van proceskosten wel blijft staan. Bij e-mail van 22 november 2022 heeft het college aangegeven geen uitspraak te doen, omdat de zaak is geschikt.
Wettelijk kader
3.       Artikel 5.3 van de Onderwijs- en examenregeling van de opleiding Finance, Tax and Advice (hierna: de OER) luidt:
1. Bij opschorting wordt het studieadvies uiterlijk aan het einde van het tweede jaar van inschrijving afgegeven. Dit heeft een negatief bindend karakter indien de student, met inachtneming van haar persoonlijke omstandigheden, aan het einde van haar tweede jaar van inschrijving de propedeuse niet heeft behaald.
[…]
4.       Artikel 5.4 van de OER luidt:
[…]
2. De student moet de persoonlijke omstandigheden tijdig melden bij de studentendecaan. De studentendecaan brengt advies uit aan de examencommissie.
Beroepsgronden
5.       [appellant] is het niet eens met de beslissing van het college van 22 november 2022. [appellant] betwist dat er een schikking heeft plaatsgevonden. Volgens hem is er slechts sprake van een schikking indien beide partijen water bij de wijn hebben gedaan. Volgens [appellant] heeft hij geen water bij de wijn gedaan. Dat de examencommissie alsnog heeft besloten het BNSA te wijzigen in een BPSA, betekent volgens [appellant] dat het beroep gegrond is. Volgens [appellant] heeft het college dit ten onrechte niet in een beslissing opgenomen.
[appellant] betoogt verder dat het college in ieder geval had moeten beoordelen of aanleiding bestond voor toekenning van een proceskostenvergoeding.
Beoordeling
6.       De Afdeling overweegt dat de volledige tegemoetkoming van de examencommissie aan het beroep van [appellant] niet maakt dat er, zoals [appellant] stelt, geen sprake is van een schikking. Immers, de examencommissie heeft [appellant] een schikkingsvoorstel aangeboden alvorens het college een beslissing had kunnen nemen. [appellant] heeft het schikkingsvoorstel geaccepteerd. Dit blijkt uit de e-mail van 1 september 2022 waarin [appellant] aan het college bevestigt dat namens de examencommissie tegemoet is gekomen aan het administratief beroep. [appellant] heeft in diezelfde e-mail het administratief beroep ingetrokken en aangegeven dat het college inhoudelijk geen beslissing meer hoefde te nemen. Het verzoek om toekenning van de proceskosten is wel blijven staan. De Afdeling volgt het betoog van [appellant], dat geen sprake is van een schikking, niet.
6.1.    De Afdeling overweegt verder dat in geval van een schikking in de fase van administratief beroep er door het college geen inhoudelijke beoordeling meer hoeft te worden gegeven van het administratief beroep. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of het college in die situatie nog wel kan toekomen aan toekenning van een proceskostenvergoeding. Voor de fase van administratief beroep ontbreekt namelijk een bepaling, die vergelijkbaar is met 8:75a van de Awb. Laatstgenoemde bepaling regelt dat bij een intrekking van een beroep de rechter een proceskostenveroordeling kan uitspreken indien het bestuursorgaan aan de indiener van een beroepschrift tegemoet is gekomen. Het ligt naar het oordeel van de Afdeling in de rede om, analoog aan het bepaalde in artikel 8:75a van de Awb, ook voor de fase van administratief beroep de mogelijkheid aan te nemen dat het college kan voorzien in een proceskostenvergoeding, indien een schikking is getroffen, het administratief beroep wordt ingetrokken en vervolgens door de student om een vergoeding van proceskosten wordt verzocht, en verder aan bijkomende voorwaarden is voldaan. Voor deze bijkomende voorwaarden neemt de Afdeling artikel 7:28 van de Awb in ogenschouw, omdat die bepaling betrekking heeft op het administratief beroep. Ingevolge het tweede lid van dat artikel worden de kosten, die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het administratief beroep, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ook om in aanmerking te komen voor een proceskostenvergoeding in geval van een getroffen schikking en intrekking van het administratief beroep, moet zowel sprake zijn van een "herroeping" in de zin van artikel 7:28, tweede lid, van de Awb, als van "aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid" in de zin van dat artikellid. Of in dit geval aan deze voorwaarden is voldaan, bespreekt de Afdeling in de volgende overweging.
6.2.    Weliswaar kan de uitkomst van de schikking worden aangemerkt als een herroeping van de beslissing van 18 juli 2022, omdat het rechtsgevolg (uitsluiting van de opleiding Finance, Tax and Advice aan de Hogeschool van Amsterdam en uitsluiting van de afstudeerrichtingen en opleidingen die zijn genoemd in artikel 5.6 van de OER) is gewijzigd, maar die herroeping houdt naar het oordeel van de Afdeling geen verband met een aan de examencommissie te wijten "onrechtmatigheid". Blijkens het verweerschrift heeft [appellant] zich pas op 23 augustus 2022 gemeld bij de studentendecaan. De studentendecaan heeft naar aanleiding van deze nog niet eerder gedane melding en het nog niet eerder geziene bewijs op 30 augustus 2022 alsnog geadviseerd aan de examencommissie om [appellant] ontheffing van de BSA-norm te geven. De examencommissie heeft dat advies overgenomen. Daarmee staat vast dat [appellant] zijn persoonlijke omstandigheden niet tijdig aan de studentendecaan heeft gemeld, maar pas tijdens de procedure van administratief beroep gehoor heeft gegeven aan de oproep zich bij de studentendecaan te melden en zijn persoonlijke omstandigheden met bewijsstukken aan te tonen. [appellant] heeft gesteld dat hij bij de hoorzitting van de examencommissie die kort voor het besluit van 18 juli 2022 plaatsvond, had aangegeven dat hij documenten had om te bewijzen dat er sprake was van persoonlijke omstandigheden. Maar omdat de examencommissie over de betekenis van die persoonlijke omstandigheden beslist op basis van een advies van de studentendecaan, heeft de examencommissie die omstandigheden niet bij het besluit betrokken. Dat de examencommissie de persoonlijke omstandigheden van [appellant] niet bij het besluit van 18 juli 2022 heeft betrokken, is daarom niet te wijten aan een onrechtmatigheid in de besluitvorming van de examencommissie. Omdat aan één van de voorwaarden van artikel 7:28, tweede lid, van de Awb niet is voldaan, is de Afdeling van oordeel dat het college terecht niet over is gegaan tot een proceskostenvergoeding.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023
97-1033