ECLI:NL:RVS:2023:1327

Raad van State

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
202300066/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend negatief studieadvies en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

Op 5 april 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellante] en het college van beroep voor de examens van Hogeschool Rotterdam. De zaak betreft een bindend negatief studieadvies (BNSA) dat de directeur van de Rotterdam Academy op 21 juli 2022 aan [appellante] heeft gegeven, omdat zij niet voldeed aan de studievoortgangsnorm van 48 studiepunten. Na het indienen van administratief beroep heeft de directeur op 12 oktober 2022 een schikkingsvoorstel gedaan, waarbij hij uit coulance het BNSA heeft ingetrokken. [appellante] heeft het administratief beroep ingetrokken, maar verzocht om een proceskostenvergoeding. Het college heeft echter geen inhoudelijke beoordeling van het beroep gedaan, omdat er een schikking was bereikt.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college niet verplicht was om een proceskostenvergoeding toe te kennen, omdat er geen onrechtmatigheid aan de zijde van het bestuursorgaan was. De Afdeling concludeert dat de beslissing van het college om geen proceskosten te vergoeden terecht was, omdat aan de voorwaarden voor een proceskostenvergoeding niet was voldaan. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures en het tijdig melden van persoonlijke omstandigheden door studenten.

De uitspraak is openbaar gedaan en de Afdeling heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, wat betekent dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202300066/1/A2.
Datum uitspraak: 5 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van beroep voor de examens van Hogeschool Rotterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 21 juli 2022 heeft de directeur van de Rotterdam Academy (hierna: de directeur) aan [appellante] per 31 augustus 2022 een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven voor de opleiding Associate degree Sociaal Financiële Dienstverlening.
[appellante] heeft tegen deze beslissing administratief beroep ingesteld.
Omdat een schikking is bereikt, heeft [appellante] het administratief beroep op 12 oktober 2022 ingetrokken, maar zij heeft wel het college verzocht om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Bij e-mail van 31 oktober 2022 heeft het college aangegeven een inhoudelijke beoordeling van het beroep achterwege te laten, omdat een schikking is bereikt.
[appellante] heeft beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: CBHO) tegen de weigering een beslissing op het administratief beroep te nemen. Het CBHO, dat op 1 januari 2023 is opgehouden te bestaan, heeft dit beroep overgedragen aan de Afdeling.
Bij beslissing van 23 januari 2023 heeft het college uitspraak gedaan en het verzoek tot veroordeling in de vergoeding van de proceskosten afgewezen.
Bij e-mail van 24 januari 2023 heeft [appellante] verklaard het beroep in te trekken voor zover een beslissing achterwege is gebleven en het beroep te handhaven voor zover de proceskosten niet zijn vergoed.
Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek krachtens artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] heeft per 31 augustus 2022 een BNSA gekregen, omdat zij niet voldoet aan de studievoortgangsnorm van 48 studiepunten of meer.
2.       Naar aanleiding van het ingediende beroep bij het college heeft de directeur bij e-mail van 12 oktober 2022 aan [appellante] een schikkingsvoorstel voorgelegd. De directeur heeft uit coulance aangeboden het BNSA in te trekken. [appellante] heeft het administratief beroep per e-mail van 12 oktober 2022 ingetrokken en aangegeven dat het college over de hoofdzaak geen uitspraak meer hoeft te doen. [appellante] heeft daarbij aangegeven dat het verzoek om toekenning van de proceskostenvergoeding gehandhaafd blijft. De e-mail van 31 oktober 2022, waarin het college heeft aangegeven geen uitspraak te doen, omdat de zaak is geschikt, heeft [appellante] opgevat als een weigering om een beslissing op het administratief beroep te nemen. Bij de beslissing van 23 januari 2023 heeft het college alsnog een beslissing op het verzoek om vergoeding van de proceskosten genomen. Het beroep is nog uitsluitend daartegen gericht.
Wettelijk kader
3.       Artikel 3.3. van de Hogeschoolgids Rotterdam Academy Associate Degrees (hierna: de Hogeschoolgids) luidt:
1. De instituutsdirecteur geeft de student (cohort 2021-2022) vanwege de coronaomstandigheden een bindend studieadvies aan het einde van het tweede jaar van inschrijving (uiterlijk 31 augustus) voor de propedeutische fase van een bacheloropleiding of het tweede studiejaar voor een associate degree-opleiding. Dit advies kan positief of negatief zijn. Studenten die deelnemen aan het experiment leeruitkomsten ontvangen het studieadvies uiterlijk aan het einde van het derde jaar van inschrijving
2. De student krijgt een positief bindend studieadvies als hij heeft voldaan aan de studievoortgangsnorm. De studievoortgangsnorm is 48 studiepunten behalve bij de opleidingen Commerciële economie (60 studiepunten), Ondernemerschap en Retail Management (60 studiepunten) en Industrieel product ontwerpen (52 studiepunten). [..]
3. De student krijgt een negatief bindend studieadvies als hij niet heeft voldaan aan de studievoortgangsnorm. In dat geval wordt de inschrijving van de student beëindigd en mag deze de opleiding (of een opleidingsvariant daarvan) niet vervolgen.
[…]
5. Bij het uitbrengen van het bindend studieadvies wordt rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de student als er een oorzakelijk verband is tussen die omstandigheden en het niet behalen van de studievoortgangsnorm. Het kan voorkomen dat de student de studievoortgangsnorm door persoonlijke omstandigheden niet haalt. Dan kan de instituutsdirecteur besluiten het studieadvies aan te houden tot het studiejaar daarna. In het volgende jaar van inschrijving tellen eerder behaalde studiepunten niet mee voor het behalen van de studievoortgangsnorm. De instituutsdirecteur laat aan de student weten aan welke eisen hij moet voldoen om alsnog een positief studieadvies te krijgen.
6. De student moet persoonlijke omstandigheden tijdig melden bij de opleiding en de studentendecaan: meteen nadat deze omstandigheden zijn ontstaan. In dat geval kan de instituutsdirecteur eventueel besluiten om het advies dat studiejaar nog niet te geven.
Beroepsgronden
4.       [appellante] betoogt dat het administratief beroep gegrond was en dat het college een proceskostenvergoeding aan haar had moeten toekennen.
Daarnaast betoogt [appellante] dat de directeur in de e-mail van 17 oktober 2022 reeds heeft ingestemd met een proceskostenvergoeding en dat het college, door te weigeren de proceskostenvergoeding toe te kennen, buiten het geschil treedt.
Beoordeling
5.       Voor zover [appellante] betoogt dat door de directeur reeds is ingestemd met een proceskostenvergoeding, overweegt de Afdeling dat niet de directeur maar het college over de vergoeding van proceskosten moet beslissen. Bovendien staat in de e-mail van de directeur van 17 oktober 2022 slechts dat toekenning van een vergoeding plaatsvindt conform het Besluit proceskosten bestuursrecht en in dat verband de factor behorende bij de kwalificatie ‘zeer licht’ van toepassing zou zijn. Van een instemming met een proceskostenvergoeding geeft de e-mail geen blijk.
5.1.    De Afdeling overweegt dat in geval van een schikking in de fase van administratief beroep er door het college geen inhoudelijke beoordeling meer hoeft te worden gegeven van het administratief beroep. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of het college in die situatie nog wel kan toekomen aan toekenning van een proceskostenvergoeding. Voor de fase van administratief beroep ontbreekt namelijk een bepaling, die vergelijkbaar is met 8:75a van de Awb. Laatstgenoemde bepaling regelt dat bij een intrekking van een beroep de rechter een proceskostenveroordeling kan uitspreken indien het bestuursorgaan aan de indiener van een beroepschrift tegemoet is gekomen. Het ligt naar het oordeel van de Afdeling in de rede om, analoog aan het bepaalde in artikel 8:75a van de Awb, ook voor de fase van administratief beroep de mogelijkheid aan te nemen dat het college kan voorzien in een proceskostenvergoeding, indien een schikking is getroffen, het administratief beroep wordt ingetrokken en vervolgens door de student om een vergoeding van proceskosten wordt verzocht, en verder aan bijkomende voorwaarden is voldaan. Voor deze bijkomende voorwaarden neemt de Afdeling artikel 7:28 van de Awb in ogenschouw, omdat die bepaling betrekking heeft op het administratief beroep. Ingevolge het tweede lid van dat artikel worden de kosten, die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het administratief beroep, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ook om in aanmerking te komen voor een proceskostenvergoeding in geval van een getroffen schikking en intrekking van het administratief beroep, moet zowel sprake zijn van een "herroeping" in de zin van artikel 7:28, tweede lid, van de Awb, als van "aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid" in de zin van dat artikellid. Of in dit geval aan deze voorwaarden is voldaan, bespreekt de Afdeling in de volgende overweging.
5.2.    Weliswaar kan de uitkomst van de schikking worden aangemerkt als een herroeping van de beslissing van 21 juli 2022, omdat het rechtsgevolg (uitsluiting van de opleiding Associate degree Sociaal Financiële Dienstverlening) is gewijzigd, maar die herroeping houdt naar het oordeel van de Afdeling geen verband met een aan de directeur te wijten "onrechtmatigheid". [appellante] heeft zich gedurende het hele proces niet gehouden aan de voorschriften. Zo heeft zij na haar eerste contact met de studentendecaan niet weer contact opgenomen om de mogelijkheden van het behalen van het minimaal aantal studiepunten te bespreken. De studentendecaan heeft dus geen advies uit kunnen brengen. [appellante] heeft daarnaast geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in gesprek te gaan over het BNSA. Gezien de aangevoerde omstandigheden en het vermoedelijke ziektebeeld van haar zus en haar moeder in combinatie met haar persoonlijke gezondheidssituatie is de directeur bereid geweest om uit coulance het BNSA in te trekken. Dat de directeur de persoonlijke omstandigheden van [appellante] niet bij het besluit van 21 juli 2022 heeft betrokken, is daarom niet te wijten aan een onrechtmatigheid in de besluitvorming van de directeur. Omdat aan één van de voorwaarden van artikel 7:28, tweede lid, van de Awb niet is voldaan, is de Afdeling van oordeel dat het college terecht niet over is gegaan tot een proceskostenvergoeding.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het beroep is ongegrond.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2023
97-1033