ECLI:NL:RVS:2023:1323
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen bij besluit van 25 mei 2020. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard bij besluit van 27 januari 2021. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, op 18 maart 2022 het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.S.K. Jap-A-Joe, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 april 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding was om in dit geval anders te oordelen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de eerdere uitspraak. De zaak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent verblijfsvergunningen en de afwegingen die daarbij gemaakt moeten worden.