ECLI:NL:RVS:2023:1313

Raad van State

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
202107195/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing uitstel van vertrek op medische gronden door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 7 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op medische gronden, maar deze werd afgewezen omdat hij zijn identiteit en nationaliteit niet met originele documenten kon aantonen. De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg in zijn land van herkomst, Angola, niet toegankelijk was. De rechtbank Den Haag had eerder de afwijzing van de staatssecretaris bevestigd, maar de vreemdeling ging in hoger beroep.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom originele documenten noodzakelijk waren, gezien het feit dat de vreemdeling eerder al een verblijfsvergunning had gekregen op basis van dezelfde identiteit en nationaliteit. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris niet deugdelijk had gemotiveerd waarom hij niet verder had hoeven onderzoeken wat de vreemdeling had aangevoerd over de feitelijke toegankelijkheid van medische zorg in Angola. De grieven van de vreemdeling werden gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De staatssecretaris werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling en de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202107195/1/V2.
Datum uitspraak: 6 april 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 oktober 2021 in zaak nr. 20/7995 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 oktober 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.L.J.M. Wilhelmus, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1.       In deze zaak heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om uitstel van vertrek op medische gronden afgewezen, omdat hij zijn identiteit en nationaliteit niet met originele documenten als bedoeld in paragraaf A3/7.1.5. van de Vc 2000 heeft aangetoond. Daarom kan hij volgens de staatssecretaris niet aannemelijk maken dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst voor hem niet feitelijk toegankelijk is. Volgens de staatssecretaris heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat dit hem niet valt aan te rekenen. De rechtbank heeft de staatssecretaris in deze tegenwerpingen gevolgd en heeft daarom geconcludeerd dat de staatssecretaris om die redenen geen verder onderzoek heeft hoeven doen naar de feitelijke toegankelijkheid van medische voorzieningen.
Grief over het advies van Bureau Medische Advisering
2.       Wat de vreemdeling in grief 1 heeft aangevoerd over het advies van Bureau Medische Advisering, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat grief 1 geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000). Hieruit volgt dat de voor de vreemdeling noodzakelijke medische zorg in Angola in beginsel aanwezig is.
Grieven over de feitelijke toegankelijkheid van medisch noodzakelijke zorg
3.       De vreemdeling klaagt in de grieven 2, 3, 4 en 5 onder meer terecht dat de omstandigheid dat hij geen originele documenten ter staving van zijn identiteit en nationaliteit heeft, op zichzelf nog niet maakt dat de staatssecretaris het door hem aangevoerde niet verder heeft hoeven te onderzoeken en beoordelen. In de uitspraak van 14 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2799, onder 7.3, heeft de Afdeling immers overwogen dat de staatssecretaris aan de hand van alle omstandigheden van het geval moet nagaan of originele documenten nodig zijn om te beoordelen wat de vreemdeling heeft aangevoerd over de feitelijke toegankelijkheid van de noodzakelijke medische zorg.
3.1.    Uit het besluit van 22 oktober 2020 volgt dat de staatssecretaris heeft vastgehouden aan het vereiste om de identiteit en nationaliteit met originele documenten aan te tonen. Daarmee is hij onvoldoende ingegaan op de omstandigheid dat hij bij eerdere procedures de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling heeft aangenomen en hem zelfs een, inmiddels ingetrokken, verblijfsvergunning regulier op basis van die identiteit en nationaliteit heeft verstrekt. De vreemdeling klaagt terecht dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in zijn geval nog andere documenten ter staving van zijn identiteit en nationaliteit nodig zijn om zijn argumenten over de feitelijke toegankelijkheid te kunnen beoordelen. Daarbij is van belang dat de staatssecretaris in het besluit geen concrete aanknopingspunten heeft genoemd voor twijfel aan de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De rechtbank heeft achteraf bezien dan ook ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris wegens het ontbreken van originele documenten ter staving van de identiteit en nationaliteit niet verder hoefde te onderzoeken wat de vreemdeling heeft aangevoerd over de feitelijke toegang tot de noodzakelijke medische zorg in Angola.
3.2.    De grieven 2, 3, 4 en 5 slagen in zoverre.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 22 oktober 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar nemen en de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 oktober 2021 in zaak nr. 20/7995;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 22 oktober 2020, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. B. Meijer, en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023
802-1024