ECLI:NL:RVS:2023:1286

Raad van State

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
202207414/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 december 2022 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond heeft verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 23 november 2022 besloten om de aanvraag van de vreemdeling niet in behandeling te nemen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft op 31 maart 2023 geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de vreemdeling een geldig verblijfsdocument voor Zwitserland heeft, waardoor hij daar kan werken en inkomsten kan genereren. Dit betekent dat de vreemdeling in Zwitserland ook verblijfsrecht voor zijn echtgenote kan verkrijgen. De Raad van State concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris geen aanleiding had om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 31 maart 2023.

Uitspraak

202207414/1/V3.
Datum uitspraak: 31 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 december 2022 in zaak nr. NL22.24041 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 23 december 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Zij heeft terecht overwogen dat de vreemdeling een geldig verblijfsdocument voor Zwitserland heeft op grond waarvan hij in dat land kan werken en inkomsten kan genereren. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat niet valt in te zien waarom de vreemdeling in Zwitserland geen verblijfsrecht voor zijn echtgenote kan krijgen. Dat betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris daarin geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2023
191-959