ECLI:NL:RVS:2023:1286
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 december 2022 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond heeft verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 23 november 2022 besloten om de aanvraag van de vreemdeling niet in behandeling te nemen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft op 31 maart 2023 geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de vreemdeling een geldig verblijfsdocument voor Zwitserland heeft, waardoor hij daar kan werken en inkomsten kan genereren. Dit betekent dat de vreemdeling in Zwitserland ook verblijfsrecht voor zijn echtgenote kan verkrijgen. De Raad van State concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris geen aanleiding had om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 31 maart 2023.