202103699/1/A3.
Datum uitspraak: 29 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 april 2021 in zaak nr. 20/553 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2019 heeft het college het verzoek van [appellant] om zijn persoonsgegevens te verwijderen niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 22 januari 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.C. van den Aarsen, en het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft op 17 juli 2019 op grond van artikel 17 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) verzocht om verwijdering van persoonsgegevens. Het college heeft op 30 juli 2019 aan [gemachtigde], meegedeeld dat de bij het verzoek gevoegde kopie van het identiteitsbewijs van [appellant] onvoldoende was om zijn identiteit onomstotelijk vast te stellen. De handtekening op de volmacht week af van de handtekening op het identiteitsbewijs en het adres op de volmacht week af van het in de Basisregistratie Persoonsgegevens geregistreerde adres. [appellant] heeft vervolgens geweigerd zich in persoon te identificeren. Het college heeft daarop op 23 augustus 2019 de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat het bij het verwijderingsverzoek gevoegde identiteitsbewijs niet op echtheidskenmerken gecontroleerd kon worden. Het college heeft daarbij ook betrokken dat in een eerdere procedure naar voren kwam dat [gemachtigde] het e-mailadres van [appellant] heeft gebruikt, waardoor de twijfel over de identiteit van [appellant] was toegenomen. Het college heeft zijn standpunt in bezwaar gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht heeft getwijfeld aan de identiteit van [appellant]. Mede gelet op de voorgeschiedenis heeft het college deugdelijk gemotiveerd dat alleen een kopie van het identiteitsbewijs in dit geval onvoldoende was om de identiteit van [appellant] vast te stellen en zich op het standpunt kunnen stellen dat identificatie via een skype-verbinding onvoldoende was om de identiteit te controleren. Het verzoek van het college om langs te komen op het gemeentehuis, zodat de identiteit kan worden vastgesteld, is niet disproportioneel, aldus de rechtbank.
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023
190-1013