ECLI:NL:RVS:2023:122

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
202207041/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake Wob-verzoek van Westbrick-International B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van Westland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Westland tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 november 2022. De rechtbank had het beroep van Westbrick-International B.V. gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van Westbrick inzake de openbaarmaking van documenten over logiesgebouwen voor arbeidsmigranten in Maasdijk. Het college had eerder op 5 september 2019 en in de daaropvolgende besluiten besloten om slechts een deel van de documenten openbaar te maken, wat door de rechtbank als te beperkt werd beoordeeld.

Het college heeft in hoger beroep verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij het stelde dat de uitspraak van de rechtbank niet uitgevoerd kon worden zolang het hoger beroep liep. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het college, ondanks het hoger beroep, verplicht is om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van Westbrick, zoals de rechtbank had bevolen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het college uiterlijk op 1 maart 2023 een nieuw besluit moet nemen, maar dat het college documenten niet feitelijk openbaar hoeft te maken totdat er een beslissing in hoger beroep is genomen. Dit om te voorkomen dat er onomkeerbare gevolgen optreden die het hoger beroep zinledig zouden maken.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van het college voor het overige afgewezen, en benadrukt dat de motivering van het verzoek om voorlopige voorziening geen aanleiding gaf om van het uitgangspunt af te wijken dat het college een nieuw besluit moet nemen. De uitspraak van de voorzieningenrechter is openbaar gemaakt op 19 januari 2023.

Uitspraak

202207041/2/A3.
Datum uitspraak: 19 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)), hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Westland,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 november 2022 in zaken nrs. 21/4459 22/147 in het geding tussen:
Westbrick-International B.V. (hierna: Westbrick), gevestigd te Den Haag,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2019 heeft het college beslist op het door Westbrick ingediende verzoek om haar op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) informatie te verstrekken.
Bij besluit van 27 mei 2021 heeft het college het door Westbrick daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 oktober 2021 heeft het college het verzoek van Westbrick tot opheffing van de geheimhouding gedeeltelijk toegewezen.
Bij besluit van 15 augustus 2022 heeft het college het besluit op bezwaar van 27 mei 2021 gewijzigd.
Bij uitspraak van 2 november 2022 heeft de rechtbank het door Westbrick ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 15 augustus 2022 vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld. Tevens heeft het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 januari 2023, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Brouwer, advocaat te Naaldwijk, en Westbrick, vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. M.H.J. van Driel en mr. J. Wieland, beiden advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.       Westbrick heeft het college verzocht om documenten over de initiatieven voor logiesgebouwen voor arbeidsmigranten in het projectgebied Honderdland fase 2 te Maasdijk. Het college heeft op dit verzoek beslist en daarbij besloten een deel van de documenten openbaar te maken.
3.       De rechtbank heeft het beroep van Westbrick gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 15 augustus 2022 vernietigd, en het college opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft hiertoe onder meer overwogen dat het college de reikwijdte van het Wob-verzoek te beperkt heeft opgevat en dat het college is tekortgeschoten in zijn beoordeling van de documenten op grond van de Wob.
4.       Het college vraagt de voorzieningenrechter om bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank te schorsen zolang niet op het hoger beroep is beslist. Het college heeft ter toelichting op het verzoek zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep zinledig wordt indien het gevolg moet geven aan de uitspraak van de rechtbank. Ook is het college van oordeel dat het verzoek van Westbrick niet als een Wob-verzoek kan worden aangemerkt. Voorts heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank gestelde termijn van zes weken niet realistisch is in het licht van de opdracht die zij aan het college heeft gegeven.
5.       Gelet op artikel 6:16 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24, heeft de wetgever ervoor gekozen om geen schorsende werking toe te kennen aan het instellen van hoger beroep. Het uitgangspunt is dus dat het college, ook al heeft het hoger beroep ingesteld, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Het is ook in het belang van een efficiënte en finale geschilbeslechting dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt, omdat een nieuw besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24, in het kader van het hoger beroep kan worden beoordeeld. Als de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand blijft, komt aan het nieuwe besluit de grondslag te ontvallen en zal het worden vernietigd.
6.       De motivering van het verzoek om voorlopige voorziening geeft geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Het college moet dus ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar nemen. Hierbij wordt benadrukt dat het college dit moet doen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen.
Op zitting van de voorzieningenrechter is met partijen afgesproken dat het college uiterlijk op 1 maart 2023 een nieuw besluit op bezwaar zal nemen.
Niet kan worden uitgesloten dat het college in het nieuwe besluit op bezwaar door te beslissen met inachtneming van de rechtbankuitspraak zal besluiten tot openbaarmaking van gegevens waarvan het met het hoger beroep beoogt te bereiken dat deze niet openbaar worden. Voorzover dit het geval is, zal de voorzieningenrechter bepalen dat feitelijke verstrekking achterwege zal blijven tot in hoger beroep zal zijn beslist. Daarmee wordt beoogd te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen intreden die de hoger beroepsprocedure zinledig zouden maken. Van een zwaarder wegend algemeen belang bij openbaarmaking voorafgaand aan de beslissing in hoger beroep is niet gebleken.
7.       Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland uiterlijk op 1 maart 2023 gevolg moet geven aan de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 november 2022 in zaak nrs. 21/4459 en 22/147, door opnieuw op het bezwaar van Westbrick-International B.V. te beslissen;
II.       bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland documenten niet feitelijk openbaar hoeft te maken voordat de Afdeling op het hoger  beroep heeft beslist;
III.      wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Van Ravels
voorzieningenrechter
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2023
818