ECLI:NL:RVS:2023:1194

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
202205736/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank Den Haag had op 9 september 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak een besluit te nemen. De staatssecretaris heeft op 20 oktober 2022 de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 maart 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.

De staatssecretaris is volledig tegemoetgekomen aan de aanvraag van de vreemdeling, en zij heeft niet aangegeven dat zij zich niet kan verenigen met het besluit van 20 oktober 2022. Hierdoor is er geen beroep van rechtswege ontstaan waarop de Afdeling nog moet beslissen. De uitspraak van de rechtbank blijft dus in stand, en de vreemdeling heeft haar doel bereikt met de toewijzing van haar aanvraag.

Uitspraak

202205736/1/V3.
Datum uitspraak: 27 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 9 september 2022 in zaak nr. NL22.5195 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 9 september 2022 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvraag te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Coene, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 20 oktober 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, onder 5 tot en met 5.5 en onder 9.1 en 9.2, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel, het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
3.       De staatssecretaris is in het besluit van 20 oktober 2022 geheel aan de aanvraag van de vreemdeling tegemoetgekomen. De vreemdeling heeft desgevraagd niet meegedeeld dat zij zich niet met dat besluit kan verenigen, zodat geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, en artikel 6:24 van de Awb is ontstaan waarop de Afdeling nog moet beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2023
644-1017