202300067/1/A2.
Datum uitspraak: 22 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 24 augustus 2022 heeft de examencommissie van de faculteit der Geesteswetenschappen het verzoek van [appellant] om dispensatie van het bindend studieadvies afgewezen en hem een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven voor de bacheloropleiding ‘Media and Information’.
Bij beslissing van 14 november 2022 heeft het CBE het hiertegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: het CBHO). Het CBHO, dat op 1 januari 2023 is opgehouden te bestaan, heeft dit beroep overgedragen aan de Afdeling.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2023, waar [appellant] en het CBE, vertegenwoordigd door mr. S.M. Smith, zijn verschenen. De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Het CBE heeft een nader stuk ingediend.
[appellant] heeft hierop niet meer gereageerd. Evenmin heeft hij binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een tweede zitting te worden gehoord.
Het CBE heeft te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een tweede zitting.
De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Overwegingen
Achtergrond geschil
1. [appellant] is in september 2019 begonnen met een bachelorstudie ‘Media and Information’ aan de faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Aan het eind van het studiejaar 2019-2020 is generiek dispensatie verleend voor het voldoen aan de BSA-norm vanwege de coronaomstandigheden. [appellant] heeft voor het studiejaar 2020-2021 vanwege een ernstige angststoornis eveneens dispensatie verleend gekregen, onder de voorwaarde dat hij in het studiejaar 2021-2022 alle resterende eerstejaarsvakken moest halen. Omdat [appellant] in dit studiejaar evenwel geen enkel studiepunt heeft gehaald, heeft de examencommissie hem een BNSA gegeven. Het CBE heeft dit BNSA in stand gelaten.
Regelgeving
2. Artikel 6.4 van de Onderwijs- en Examenregeling voor de Bacheloropleidingen van de faculteit der Geesteswetenschappen (studiejaar 2021-2022) (hierna: de OER) luidt als volgt:
1. Na afloop van het tweede semester wordt aan alle studenten een studieadvies verstrekt over de voortzetting van de opleiding. Aan dit studieadvies wordt een afwijzing met een bindend karakter verbonden indien de student minder dan 48 studiepunten heeft behaald.
2. Zo spoedig mogelijk na afloop van de herkansingen van het tweede semester ontvangt de student een schriftelijk bericht waarin de decaan aangeeft of hij een definitief positief bindend studieadvies verstrekt of voornemens is een negatief bindend studieadvies te verstrekken. Dezelfde procedure geldt in het volgende jaar van inschrijving als aan de student in het eerste jaar van inschrijving dispensatie is verleend voor het bindend studieadvies en de student aan het einde van het volgende jaar van inschrijving niet minimaal 48 studiepunten aan onderwijseenheden uit het eerste jaar heeft behaald.
[…]
4. Studenten die tot dan toe minder dan 48 studiepunten van de propedeuse van de betreffende opleiding hebben behaald, ontvangen een voorlopig negatief bindend studieadvies.
[…]
Artikel 6.7 van de OER luidt als volgt:
1. De student die een voorlopig negatief bindend studieadvies ontvangt, kan binnen de in het studieadvies aangegeven termijn een verzoek tot dispensatie indienen bij de examencommissie.
2. De student kan een verzoek tot dispensatie voor het voorlopig negatief bindend studieadvies indienen wanneer er sprake is van persoonlijke omstandigheden, als gevolg waarvan de betrokken student in redelijkheid niet geacht kan worden te hebben voldaan aan de gestelde BSA-norm.
3. Als persoonlijke omstandigheden, zoals genoemd in dit artikel lid 2, worden onder meer aangemerkt:
a. ziekte van de student;
b. lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van de student;
[…]
5. Uitsluitend persoonlijke omstandigheden die door de student na intreden zo spoedig als redelijkerwijs kan worden verlangd bij de studieadviseur zijn gemeld, worden betrokken in de afweging.
Artikel 6.8 van de OER luidt als volgt:
1. Eind augustus ontvangt de student een definitief bindend studieadvies over de voortzetting van de opleiding.
[…]
7. De voltijdstudent die een voorlopig negatief bindend studieadvies ontving zoals beschreven in artikel 6.4, lid 1, of 6.6, lid 1 en wiens verzoek tot dispensatie ongegrond is verklaard en die eind augustus minder dan 48 studiepunten heeft behaald, ontvangt een definitief negatief bindend studieadvies.
Beroep
3. [appellant] is het niet eens met de beslissing van het CBE. Volgens [appellant] was hij weliswaar gediagnosticeerd met een ernstige angststoornis, maar is dat ten onrechte gebleken, omdat hij geen angststoornis, maar een bipolaire stoornis heeft. De medicijnen die hij aanvankelijk voor de angststoornis heeft gekregen hebben de klachten van de bipolaire stoornis verergerd, waardoor hij een manische episode heeft gekregen. Het heeft vervolgens ongeveer zes tot zeven maanden geduurd voordat de medicijnen voor de bipolaire stoornis gingen werken en hij weer enigszins normaal kon functioneren. Naast zijn mentale problemen heeft hij verslavingsproblemen gehad en twee hersenschuddingen, waardoor hij een tijd niets heeft kunnen doen en waardoor hij vergeetachtig en zorgeloos was. [appellant] geeft aan dat zijn problemen zo groot waren dat hij zich niet kan herinneren dat hij in het studiejaar 2021-2022 lessen heeft gevolgd. Omdat zijn symptomen inmiddels grotendeels zijn verdwenen en hij zijn verslaving al een aantal maanden onder controle heeft, wil hij graag verder met zijn studie, aldus [appellant].
3.1. Niet in geschil is dat [appellant] in het studiejaar 2021-2022 geen van de eerstejaarsvakken die hij nog moest halen heeft gehaald. Daarmee heeft hij niet voldaan aan de voorwaarde waaronder aan hem dispensatie is verleend voor dat studiejaar. Dat dit het gevolg is van een bipolaire stoornis, twee hersenschuddingen en een verslaving, heeft [appellant] niet met stukken onderbouwd. Uit de twee recepten die hij in dit kader heeft overgelegd kan dit niet worden afgeleid, omdat uit het voorschrijven van medicijnen niet kan worden afgeleid dat de studienorm niet kon worden gehaald. Bovendien blijkt uit de recepten niet dat deze voor [appellant] zijn uitgeschreven. Gelet hierop heeft CBE het verzoek van [appellant] voor een derde dispensatie mogen afwijzen en hem een BNSA mogen geven.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het beroep van [appellant] is ongegrond. Dit betekent dat het BNSA voor het studiejaar 2022-2023 in stand blijft. Daarbij wijst de Afdeling [appellant] erop dat het CBE te kennen heeft gegeven dat het BNSA bij Mediastudies slechts uitsluiting voor één studiejaar betekent, zodat hij, als hij dat wil, het eerstvolgende studiejaar - in september 2023 - zijn studie weer op kan pakken.
5. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ouwehand
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023
752