202202087/1/R1.
Datum uitspraak: 22 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zwaagdijk-Oost, gemeente Medemblik,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 februari 2022 in zaak nr. 20/5667 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2020 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw aan de achterzijde van de woning aan het [locatie] in Wervershoof.
Bij besluit van 18 september 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en een door [appellante] gedaan verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 10 maart 2023, waar [appellante] is verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw aan de achterzijde van de woning aan het [locatie] in Wervershoof. In het besluit van 18 september 2020 heeft het college het bezwaar van [appellante] tegen die vergunning niet-ontvankelijk verklaard, waarbij het college het advies van de bezwarencommissie van 3 september 2020 heeft overgenomen. In dat advies heeft de bezwarencommissie het college geadviseerd om het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren omdat volgens de commissie evident is dat zij geen belang meer heeft bij het bestreden besluit. De bezwarencommissie heeft zich daarbij gebaseerd op kadastrale informatie waaruit volgt dat [appellante] tot 2 januari 2019 eigenaar was van het perceel [locatie], maar daarna niet meer. [appellante] heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat zij ten tijde van de vergunningverlening en de beslissing op bezwaar wel degelijk eigenaar was van het perceel [locatie] en daarom belanghebbende is. Daarnaast meende zij dat de beslissing op bezwaar door het college onbevoegd is genomen omdat voor een deel van de leden van de bezwarencommissie de benoemingsbesluiten ontbraken. Voorts betwistte [appellante] dat de gemachtigden van het college bevoegd waren om het college te vertegenwoordigen.
De uitspraak van de rechtbank.
2. De rechtbank heeft de beroepsgronden van [appellante] over de verschillende bevoegdheden verworpen. Ten aanzien van de vraag of het college [appellante] terecht tot de conclusie is gekomen dat zij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1.2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de rechtbank geconcludeerd dat [appellante] door het college terecht niet als belanghebbende is aangemerkt, omdat vaststaat dat zij geen eigenaar meer is van de woning aan het [locatie] en daar ook niet meer woont. Daarom heeft het college het bezwaar van [appellante] volgens de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard en een door [appellante] gedaan verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Hogerberoepsgronden [appellante]
3. [appellante] betoogt in hoger beroep dat de leden van de bezwarencommissie niet bevoegd zijn het college te adviseren over het besluit op bezwaar. [appellante] betoogt verder dat F.P.M. Brieffies en A. Peeters niet bevoegd zijn om besluiten op bezwaar te nemen. [appellante] betoogt daarnaast dat Brieffies en Peeters niet gemachtigd zijn om het college te vertegenwoordigen bij de rechtbank. Volgens [appellante] is het taakveld van Brieffies en Peeters beperkt tot beslissingen op bezwaar in het eigen taakveld.
3.1. [appellante] betoogt verder dat zij eigenaar is van de woning aan het [locatie], kadastraal bekend als gemeente Wervershoof sectie D nummer 2734 (hierna: het perceel D 2734) en daarom, anders dan de rechtbank heeft overwogen, belanghebbende is. Volgens [appellante] blijkt uit de door de rechtbank in aanmerking genomen stukken en uitspraken niet dat zij geen, dan wel niet langer eigenaar is van de woning aan het [locatie].
3.2. [appellante] betoogt verder dat zij bij de rechtbank onderbouwd heeft gesteld dat zij recht heeft op schadevergoeding.
Het oordeel van de Afdeling
4. De gronden die [appellante] in hoger beroep aanvoert zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3.3 en 4.4 en van de uitspraak van de rechtbank opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
5. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het in deze zaak inhoudelijk gaat om de vraag of [appellante] op het moment van de vergunningverlening op 14 juli 2020 dan wel op het moment van het besluit op bezwaar van 18 september 2020 eigenaar was van het perceel D 2734 dan wel daar woonde. De Afdeling is van oordeel dat de bezwarencommissie zich in haar advies van 3 september 2020 terecht heeft mogen baseren op de informatie uit de openbare registers. Uit de kadastrale informatie volgt immers dat [appellante] vanaf januari 2019 niet langer eigenaar was van het perceel D 2734. Dat laatste volgt ook uit de door [appellante] in hoger beroep overgelegde beschikking van 11 januari 2018 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Haarlem (Handel, Kanton en Insolventie) waarbij het verzoek van Muurvast Beheer& Beleggingsmaatschappij B.V. tot het verstrekken van een verklaring als bedoeld in artikel 3.273 van het Burgerlijk Wetboek door de voorzieningenrechter wordt ingewilligd en waarbij door de voorzieningenrechter is verklaard dat alle hypotheken, ingeschreven beslagen en beperkte rechten rustend op het perceel D 2734 zijn teniet gegaan en vervallen. Voorts staat vast dat de woning [locatie] vanaf januari 2019 niet door [appellante] is bewoond en dat ook niet is gebleken dat zij anderszins een rechtsreeks, van anderen te onderscheiden belang had bij de aan [partij] in 2020 verleende omgevingsvergunning. De omstandigheid dat blijkens een formulier met eigendomsinformatie van het kadaster van 31 januari 2023 de kadastrale aanduiding van perceel D 2734 in onderzoek is maakt dat niet anders. Wat [appellante] verder naar voren heeft gebracht over de latere levering van perceel D 2734 bij akte van levering van 29 november 2019 door Muurvast Beheer& Beleggingsmaatschappij B.V. aan [partij] -welke levering zij kennelijk beschouwd als niet rechtsgeldig- leidt niet tot een ander oordeel.
6. Het betoog van [appellante] slaagt niet. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding terecht afgewezen.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Yildiz
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023
594