ECLI:NL:RVS:2023:1138

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
202103448/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen aanwijzing onder Sanctieregeling Terrorisme 2007-II

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Buitenlandse Zaken tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 21 april 2021 geoordeeld dat de minister onvoldoende bewijs had geleverd voor de aanwijzing van [wederpartij] als persoon op wie de Sanctieregeling Terrorisme 2007-II van toepassing is. De minister had [wederpartij] aangewezen op basis van een ambtsbericht van de AIVD, waarin stond dat hij deel uitmaakt van de terroristische organisatie Devrimci Halk Kurtuluş Partisi/Cephesi (DHKP/C) en fondsen werft voor deze organisatie. De rechtbank oordeelde dat de minister niet mocht overgaan tot deze aanwijzing, omdat er onvoldoende bewijs was dat [wederpartij] daadwerkelijk fondsen werft voor DHKP/C. De minister ging in hoger beroep, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de inhoud van de onderliggende stukken van de AIVD niet voldoende aanknopingspunten bood voor de conclusie dat [wederpartij] betrokken is bij het werven van fondsen voor terroristische activiteiten. Het hoger beroep van de minister werd ongegrond verklaard, en de minister werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij].

Uitspraak

202103448/1/A3.
Datum uitspraak: 22 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Buitenlandse Zaken,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 april 2021 in zaak nr. 18/2654 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2017, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2017, heeft de minister, in overeenstemming met de minister van Veiligheid en Justitie en de minister van Financiën, [wederpartij] aangewezen als persoon op wie de Sanctieregeling Terrorisme 2007-II (hierna: de Sanctieregeling) van toepassing is.
Bij besluit van 5 april 2018 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 april 2021 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 april 2018 vernietigd, het besluit van 14 juli 2017 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De minister heeft een reactie ingediend.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft na toepassing van artikel 8:45, eerste lid en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de onderliggende stukken van een individueel ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) van 28 maart 2017 overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
De Afdeling heeft in andere samenstelling beslist dat beperkte kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd is.
[wederpartij] heeft de Afdeling toestemming gegeven om mede op grondslag van deze stukken uitspraak te doen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2023, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. C. Vijver-van de Pas, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. T.M.D. Buruma, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2.       De minister heeft van de AIVD een ambtsbericht ontvangen. Daarin staat dat [wederpartij] deel uitmaakt van Devrimci Halk Kurtuluş Partisi/Cephesi (hierna: DHKP/C) en daarvoor fondsen werft. Deze organisatie is door de Europese Unie aangemerkt als terroristisch. In het ambtsbericht wordt tevens gesteld dat [wederpartij] door het werven van fondsen de terroristische activiteiten van deze organisatie ondersteunt. De minister heeft [wederpartij] daarom aangewezen als persoon op wie de Sanctieregeling van toepassing is. Door de aanwijzing kan [wederpartij] niet beschikken over zijn geld en mogen aan hem geen middelen worden gegeven.
De rechtbank heeft overwogen dat uit de onderliggende stukken onvoldoende is gebleken dat [wederpartij] fondsen werft voor DHKP/C. Om die reden heeft de rechtbank zijn beroep gegrond verklaard. De minister is het daar niet mee eens.
Hoger beroep
Gronden
3.       De minister betoogt dat de aan het ambtsbericht van de AIVD ten grondslag liggende stukken wel een voldoende concrete onderbouwing bevatten voor de conclusie dat [wederpartij] fondsen werft voor DHKP/C. Dat er in het dossier concrete aanwijzingen zijn, heeft een medewerker van de minister geverifieerd.
Beoordeling
4.       De Afdeling heeft de onderliggende stukken van de AIVD ingezien. Zij deelt het oordeel van de rechtbank dat de inhoud van die stukken onvoldoende aanknopingspunten bevat voor de conclusie van de minister dat [wederpartij] fondsen werft voor de DHKP/C. Daarom kan ook niet worden geconcludeerd dat [wederpartij] terrorisme faciliteert. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister niet mocht overgaan tot aanwijzing van [wederpartij] als persoon op wie de Sanctieregeling van toepassing is.
Het betoog slaagt niet.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.       De minister moet de proceskosten vergoeden.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [wederpartij]
7.       [wederpartij] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld voor het geval de Afdeling het hoger beroep van de minister gegrond zou verklaren. Omdat het hoger beroep van de minister ongegrond is, hoeft het incidenteel hoger beroep van [wederpartij] niet te worden behandeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       bepaalt dat van de minister van Buitenlandse Zaken een griffierecht van € 541,00 wordt geheven;
III.      veroordeelt de minister van Buitenlandse Zaken tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. H.J.M. Besselink, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Van Tuyll van Serooskerken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023
BIJLAGE
Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 28 september 2001
[…]
1.       Decides that all States shall:
a.       Prevent and suppress the financing of terrorist acts;
b.       Criminalize the willful provision or collection, by any means, directly of indirectly, of funds by their nationals or in their territories with the intention that the funds should be used, or in the knowledge that they are to be used, in order to carry out terrorist acts;
c.       Freeze without delay funds and other financial assets or economic resources of persons who commit, or attempt to commit, terrorist acts or participate in or facilitate the commission of terrorist acts; of entities owned or controlled directly or indirectly by such persons; and of persons and entities acting on behalf of, or at the direction of such persons and entities, including funds derived or generated from property owned or controlled directly or indirectly by such persons and associated persons and entities;
d.       Prohibit their nationals or any persons and entities within their territories from making any funds, financial assets or economic resources or financial or other related services available, directly or indirectly, for the benefit of persons who commit or attempt to commit or facilitate or participate in the commission of terrorist acts, of entities owned or controlled, directly or indirectly, by such persons and of persons and entities acting on behalf of or at the direction of such persons;
[…]
Sanctiewet 1977
Artikel 2
1.       Ter voldoening aan verdragen, besluiten of aanbevelingen van organen van volkenrechtelijke organisaties, dan wel aan internationale afspraken, met betrekking tot de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme, kunnen bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde onderwerpen regels worden vastgesteld.
2.       Indien de te stellen regels uitsluitend strekken ter uitvoering van verplichtingen die voortvloeien uit verdragen of uit bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties kan Onze Minister deze vaststellen.
Sanctieregeling terrorisme 2007-II
Artikel 2
1.       Indien personen of organisaties naar het oordeel van de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de Minister van Justitie en de Minister van Financiën behoren tot de kring van personen of organisaties, bedoeld in Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 28 september 2001, kan de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de Minister van Justitie en de Minister van Financiën ten aanzien van deze personen of organisaties een aanwijzingsbesluit vaststellen.
2.       Alle middelen die toebehoren aan de personen en organisaties, bedoeld in het eerste lid, worden bevroren.