ECLI:NL:RVS:2023:1129

Raad van State

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
202202988/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing wijziging basisregistratie kadaster

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van wijlen [overledene] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 april 2022. De rechtbank had eerder het verzoek van [overledene] om een wijziging in de basisregistratie kadaster afgewimpeld. Wijlen [overledene] was eigenaar van een perceel in Hattem, kadastraal aangeduid als perceel Hattem D2341. Op 24 juli 2020 heeft de bewaarder van het kadaster het verzoek van [overledene] om een wijziging van de oostelijke erfgrens van haar perceel afgewezen. De bewaarder stelde dat er geen sprake was van een misslag in de registratie van de gegevens.

De erven van [overledene] hebben in hoger beroep aangevoerd dat de oostelijke erfgrens volgens een eerder relaas van bevindingen correct opgenomen moet worden. Ze betoogden ook dat hun moeder niet op de hoogte was gesteld van de bevindingen en dat zij niet de kans heeft gekregen om bezwaar te maken. Tijdens de zitting op 18 januari 2023 werd de zaak behandeld, waarbij de erven vertegenwoordigd waren door [gemachtigde] en de bewaarder door mr. I.J. Tromp.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met de Awb door geen nadere zitting te houden, maar dat de erven voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunt naar voren te brengen. De gronden die in hoger beroep zijn aangevoerd, waren een herhaling van eerdere argumenten en de rechtbank had deze gemotiveerd behandeld. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202202988/1/A3.
Datum uitspraak: 22 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de erven van [overledene],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 april 2022 in zaak nr. 20/6027 in het geding tussen:
de erven
en
de bewaarder van het kadaster en de openbare registers.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2020 heeft de bewaarder het verzoek van [overledene] afgewezen om een gegeven in de basisregistratie kadaster te wijzigen.
Bij besluit van 30 september 2020 heeft de bewaarder het door [overledene] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2022 heeft de rechtbank het door [overledene] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de erven hoger beroep ingesteld.
De bewaarder heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De erven hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2023, waar de erven, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de bewaarder mr. I.J. Tromp, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Wijlen [overledene] was eigenaar van het perceel plaatselijk bekend als [locatie] in Hattem, kadastraal aangeduid als perceel Hattem D2341. De gegevens van dat perceel die in het kadaster zijn opgenomen, komen uit het relaas van bevindingen uit 1968 met archiefnummer 656. Op 3 juli 2020 heeft [overledene] een verzoek tot herstel ingediend bij de bewaarder. Zij was van mening dat de oostelijke erfgrens van haar perceel niet juist opgenomen is in het relaas van bevindingen met archiefnummer 656. De oostelijke erfgrens zoals die is aangegeven op het relaas van bevindingen uit 1936 met archiefnummer 277 is wel juist. De bewaarder heeft het verzoek afgewezen omdat geen sprake is van een misslag met betrekking tot de bijwerking van de gegevens in het kadaster.
Hoger beroep
2.       De erven betogen dat de oostelijke erfgrens van het perceel volgens het relaas van bevindingen met archiefnummer 277 en hulpkaart 397 in de kadaster opgenomen moet worden. Verder is hun moeder niet op de hoogte gesteld van het resultaat van bevindingen met archiefnummer 656 en ook niet de gelegenheid heeft gehad om hier bezwaar tegen te maken. Ter zitting hebben de erven nog aangevoerd dat ten onrechte geen nadere zitting bij de rechtbank is gehouden, hoewel wijlen [overledene] dat wel wilde.
Beoordeling
2.1.    Artikel 8:64 van de Awb luidt:
"1. De bestuursrechter kan het onderzoek ter zitting schorsen. Hij kan daarbij bepalen dat het vooronderzoek wordt hervat.
[..]
5. De bestuursrechter kan bepalen dat de nadere zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. Artikel 8:57, tweede en derde lid, is van toepassing."
2.2.    Op 2 november 2021 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank waarbij wijlen [overledene] met haar gemachtigde [gemachtigde] aanwezig was. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om hun in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen. Na ontvangst van de stukken heeft de rechtbank aan partijen verzocht om toestemming om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Hierop heeft wijlen [overledene] geantwoord dat zij ermee akkoord ging om zonder nadere zitting uitspraak te doen, tenzij veldwerk 656 als leidend werd beschouwd. De rechtbank heeft vervolgens zonder nadere zitting het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan.
2.3.    Wijlen [overledene] heeft aldus geen toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft in strijd met artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb gehandeld. Nu de erven, zoals zij ook ter zitting hebben erkend, in hoger beroep voldoende in de gelegenheid zijn geweest hun standpunt naar voren te brengen, bestaat geen aanleiding voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
2.4.    De gronden die de erven verder in hoger beroep hebben aangevoerd zijn een herhaling van wat in beroep is aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De erven hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Ter zitting bij de Afdeling is verduidelijkt dat het brondocument in deze zaak het relaas van bevindingen met archiefnummer 656 betreft. Het door de rechtbank vermelde relaas van bevindingen met archiefnummer 615 moet gelezen worden als het relaas van bevindingen met archiefnummer 656.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden. De bewaarder hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Leeuwen
|griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023
373-990