ECLI:NL:RVS:2023:1051

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
202106577/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 17 april 2020 een aanvraag van [appellant] voor een urgentieverklaring afgewezen. [appellant] woont met zijn gezin in een woning in Den Haag en ervaart gezondheidsproblemen, terwijl zijn echtgenote voornamelijk psychische problemen ondervindt. Daarnaast vindt hij de woning te klein en in slechte staat, en de eigenaar wenst de woning zelf te gebruiken. Het college oordeelt dat [appellant] niet voldoet aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019, omdat hij had kunnen voorzien dat hij gezondheidsproblemen zou ervaren in de woning. Ook voldoet de woning aan de eisen van het Bouwbesluit voor bewoning door vijf personen. De onderhoudsproblemen kunnen door [appellant] met de verhuurder worden opgelost of gemeld bij de Haagse Pandbrigade.

De rechtbank Den Haag heeft op 20 augustus 2021 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond van de Huisvestingsverordening van toepassing is. Hij stelt dat het college een onderzoek door een GGD-arts had moeten laten instellen naar de gezondheidstoestand van hem en zijn echtgenote. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet alles heeft gedaan om zijn huisvestingsprobleem op te lossen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De afwijzing van de urgentieverklaring door het college wordt terecht gehandhaafd.

Uitspraak

202106577/1/A3.
Datum uitspraak: 15 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 augustus 2021 in zaak nr. 21/1743 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2020 heeft het college een aanvraag van [appellant] voor een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 augustus 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.       [appellant] woont met zijn gezin in een woning in Den Haag. Hij ervaart daar gezondheidsproblemen. Zijn echtgenote ervaart voornamelijk psychische problemen. Ook vindt hij de woning te klein voor zijn gezin en verkeert deze volgens [appellant] in slechte staat. Bovendien wenst de eigenaar de woning zelf te gebruiken, aldus [appellant]. Hij heeft om die redenen de aanvraag om urgentieverklaring ingediend.
3.       Het college heeft deze aanvraag bij het besluit van 17 april 2020 afgewezen. Volgens het college voldoet [appellant] niet aan de voorwaarden gesteld in artikel 4:5, aanhef en onder b, c, d en g, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Hij had kunnen voorzien dat hij in de woning gezondheidsproblemen zou ervaren. Daarnaast voldoet de grootte van de woning aan de eisen van het Bouwbesluit voor bewoning door vijf personen. De door [appellant] gestelde onderhoudsproblemen kan hij proberen op te lossen met de verhuurder, of, mocht dat niet lukken, melden bij de Haagse Pandbrigade. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij de woning moet verlaten of dat hij een beroep op huurbescherming heeft gedaan. Ten slotte zijn er alternatieven voor het oplossen van het gestelde huisvestingsprobleem, aldus het college.
Aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het besluit tot afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring terecht in stand heeft gelaten bij het besluit op bezwaar. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het college heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat [appellant] alles heeft geprobeerd om problemen in de woning met de verhuurder op te lossen. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] niet voldoet aan de voorwaarde gesteld in artikel 4:5, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening. Alleen al om deze reden hoefde het college niet toe te komen aan een inhoudelijk onderzoek door een GGD-arts, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 4:5, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening van toepassing is. Het college had wel een onderzoek door een GGD-arts moeten laten instellen naar de lichamelijke en psychische gesteldheid van hem en zijn echtgenote. Zijn echtgenote bezoekt al enige tijd een psychiater en is niet of nauwelijks in staat zich in het maatschappelijk verkeer staande te houden. Van hen kon niet meer worden verwacht dan zij hebben gedaan om hun woonproblematiek op te lossen. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom nader onderzoek naar de weerslag van de huidige woonsituatie op hun gezondheid achterwege is gelaten. De woonsituatie is ondraaglijk door de problemen met de verhuurder en door de gezondheidsproblematiek die wordt versterkt door de beperkte leefruimte voor het gezin, aldus [appellant].
5.1.    Ingevolge artikel 4:5, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening weigert het college de urgentieverklaring indien naar zijn oordeel de aanvrager het huisvestingsprobleem redelijkerwijs kan voorkomen of het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze kan oplossen. Volgens artikel 2.1.3, aanhef en onder a, van de Beleidsregel doet zich in ieder geval een huisvestingsprobleem voor dat redelijkerwijs te voorkomen is of op andere wijze op te lossen is, indien de aanvrager niet alles wat redelijkerwijs tot diens mogelijkheden behoort heeft gedaan om het huisvestingsprobleem te voorkomen of op te lossen.
5.2.    Uit hetgeen [appellant] aanvoert, maakt de Afdeling op dat [appellant] de door hem ervaren urgentie voor een belangrijk deel baseert op problemen die hij heeft met de verhuurder. Er zou, zoals [appellant] in het beroepschrift heeft uiteengezet, sprake zijn van een slechte staat van onderhoud, er zou schimmel zijn en de verhuurder zou druk uitoefenen op [appellant] om de woning te verlaten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant] niet alles wat redelijkerwijs tot diens mogelijkheden behoort, heeft gedaan om deze problemen op te lossen. Voor zover [appellant] betoogt dat niet meer van hem kon worden verwacht vanwege de gezondheidssituatie van hem dan wel zijn echtgenote, geldt dat hij geen bewijsstukken heeft overgelegd, bijvoorbeeld een verklaring van een arts, waarmee hij dit betoog heeft onderbouwd.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond in artikel 4:5, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening van toepassing is. Verder heeft verweerder onvoldoende weersproken gesteld dat de woning voldoet aan de geldende norm voor een gezin van vijf personen en heeft [appellant] de woning zelf aanvaard, terwijl hij bekend was met zijn gezinssamenstelling en de per datum van woningaanvaarding aanwezige gezondheidsklachten. In hetgeen [appellant] verder - zonder onderbouwing met medische stukken die op een noodzaak tot verhuizing wijzen - heeft aangevoerd, hoefde het college geen aanleiding te vinden om een onderzoek door een GGD-arts te laten plaatsvinden.
Evenals de rechtbank concludeert de Afdeling dat het college de afwijzing van de urgentieverklaring in bezwaar terecht heeft gehandhaafd.
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Ramrattan-van Mossel, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ramrattan-van Mossel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023
1040
BIJLAGE Wettelijk kader
Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 4:5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
a. […];
b. er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem;
c. de aanvrager kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of was te voorzien;
e. […];
f. […];
g. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem niet of in onvoldoende mate opgelost kan worden met verhuizing naar een zelfstandige woonruimte of een ándere zelfstandige woonruimte;
[…].
Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019
Artikel 2.1.3 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder c, van de verordening
Er is in ieder geval sprake van een huisvestingsprobleem dat redelijkerwijs te voorkomen is of op andere wijze op te lossen is, indien de aanvrager:
a. niet alles wat redelijkerwijs tot diens mogelijkheden behoort heeft gedaan om het huisvestingsprobleem te voorkomen of op te lossen;
[…].