ECLI:NL:RVS:2023:1045

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
202300061/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inschrijfverzoek voor de opleiding Leraar Horeca en Voeding deeltijd door Hogeschool van Amsterdam

Op 15 maart 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellant] en het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een inschrijfverzoek door de Centrale Studentenadministratie op 8 oktober 2022 voor de opleiding Leraar Horeca en Voeding deeltijd. Het college van bestuur verklaarde op 9 december 2022 het bezwaar van [appellant] ongegrond, omdat de overgelegde diploma’s niet gelijkwaardig zouden zijn aan een mbo 4 diploma, wat een vereiste is voor toelating tot de opleiding.

[appellant] heeft op 30 oktober 2021 een inschrijfverzoek ingediend en voerde aan dat zijn diploma’s, waaronder een specialistendiploma en een ondernemersdiploma, gelijkwaardig zijn aan een mbo 4 diploma. Hij stelde dat hij een studiecontract had ontvangen dat door de examencommissie was goedgekeurd. Tijdens de zitting op 24 februari 2023 heeft [appellant] een diploma getoond, maar het college betwistte dat dit diploma was overgelegd in het kader van de toelatingsprocedure. De Afdeling oordeelde dat het aan [appellant] was om aan te tonen dat zijn diploma’s gelijkwaardig zijn aan een mbo 4 diploma.

De Afdeling concludeerde dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd, aangezien hij geen cijferlijsten had overgelegd en het college niet kon beoordelen of hij op basis van zijn diploma’s kon worden toegelaten. De afwijzing van het inschrijfverzoek werd daarom terecht in stand gelaten. [appellant] heeft de mogelijkheid om het diploma alsnog te overleggen bij een nieuw inschrijvingsverzoek of de 21+ toelatingstoets te maken. De uitspraak eindigde met de conclusie dat het beroep ongegrond is verklaard en dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202300061/1/A2.
Datum uitspraak: 15 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 8 oktober 2022 heeft de Centrale Studentenadministratie het verzoek van [appellant] om te worden ingeschreven voor de opleiding Leraar Horeca en Voeding deeltijd afgewezen.
Bij beslissing van 9 december 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Werner, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft op 30 oktober 2021 een inschrijfverzoek gedaan voor de opleiding Leraar Horeca en Voeding deeltijd aan de Hogeschool van Amsterdam. Volgens het college zijn de door [appellant] overgelegde diploma’s niet gelijkwaardig aan een mbo 4 diploma en heeft hij dan ook niet de vereiste vooropleiding om te worden toegelaten tot de opleiding. Daarom is het inschrijfverzoek afgewezen. [appellant] is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
Beroep
2.       [appellant] voert aan dat hij verschillende diploma’s, waaronder een specialistendiploma en een ondernemersdiploma, heeft behaald. Die diploma’s zijn volgens hem gelijkwaardig aan een mbo 4 diploma. Volgens [appellant] is het ondernemersdiploma tijdens een brand verloren gegaan, maar heeft hij alle andere diploma’s overgelegd. Hij voert aan dat hij daarom ook een studiecontract heeft gekregen dat op 13 september 2022 is goedgekeurd door de examencommissie. Verder doet [appellant] een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Volgens hem zijn anderen met dezelfde diploma’s als hij wel toegelaten tot de opleiding en is het college beter in staat om dit te controleren dan hij.
3.       Op de zitting heeft [appellant] een diploma laten zien. Volgens het college is dit een specialistendiploma en heeft [appellant] dit diploma niet overgelegd. [appellant] heeft aangevoerd dat hij dit diploma wel heeft overgelegd, namelijk bij de intake bij de examencommissie. De Afdeling stelt vast dat in het studiecontract van de examencommissie staat dat [appellant] de opleiding ‘MBO 4 specialist banketbakken’ heeft afgerond en dat een kopie van het diploma is toegevoegd. Maar, zoals het college heeft toegelicht, gaat de examencommissie niet over de toelating van [appellant] tot de opleiding. De examencommissie stelt een studiecontract op in verband met mogelijke vrijstellingen voor bepaalde vakken in het geval [appellant] toelaatbaar zou zijn. Uit het studiecontract blijkt ook dat de examencommissie een aantal vrijstellingen aan [appellant] heeft verleend.
Naar het oordeel van de Afdeling was het aan [appellant] om in het kader van de toelatingsprocedure aannemelijk te maken dat hij diploma’s heeft die gelijkwaardig zijn aan een mbo 4 diploma. Het college heeft met stukken onderbouwd dat [appellant] in het kader van die procedure meerdere malen, namelijk op 30 juni 2022, 27 juli 2022, 10 augustus 2022 en 25 augustus 2022, is verzocht om zijn diploma’s over te leggen. In reactie hierop heeft [appellant] op 29 augustus 2022 onder meer een curriculum vitae en een verklaring van Stichting Kenwerk van 27 februari 2009 waarin staat dat hij in 1991 het Diploma Voortgezet Banketbakker heeft behaald, overgelegd. Omdat [appellant] heeft aangegeven dat hij een specialistendiploma heeft en dat diploma volgens het college mogelijk op het niveau van mbo 4 kan worden gewaardeerd, is op 12 september 2022 verzocht om dat specialistendiploma over te leggen. Op 22 september 2022 heeft [appellant] voor het eerst een aantal diploma’s overgelegd, waaronder een diploma Lager Beroepsonderwijs, een SVH diploma vakbekwaamheid voor het cafébedrijf, een certificaat Specialist Banketbakken, een diploma 2e banketbakkersbediende en een diploma 1ste banketbakkersbediende. Deze diploma’s geven volgens het college op zichzelf geen recht op toelating. Daarom is [appellant] verzocht om cijferlijsten over te leggen, zodat de diploma’s kunnen worden gewaardeerd. Niet in geschil is dat [appellant] die cijferlijsten niet heeft overgelegd. Ook heeft hij geen specialistendiploma overgelegd in het kader van deze toelatingsprocedure. Daarom heeft het college niet kunnen beoordelen of [appellant] op grond van een dergelijk diploma zou kunnen worden toegelaten tot de opleiding. Of anderen met dezelfde diploma’s als [appellant] zijn toegelaten tot de opleiding, kan daarom ook niet worden beoordeeld. Onder deze omstandigheden heeft het college de afwijzing van het inschrijfverzoek terecht in stand gelaten.
Overigens kan [appellant] het diploma dat hij naar de zitting had meegenomen en dat volgens hem een toereikend specialistendiploma is, alsnog overleggen bij een verzoek tot inschrijving voor het komende studiejaar of kan hij ervoor kiezen de zogenoemde 21+ toelatingstoets te maken. Op de zitting heeft het college toegelicht dat in beide gevallen kan worden beoordeeld of [appellant] voor het komende studiejaar kan worden toegelaten tot de opleiding. Daarnaast is [appellant] in afwachting van deze beroepsprocedure voorlopig toegelaten tot de opleiding. Het college heeft - zonder enige toezegging te doen - verklaard dat als [appellant] het komende studiejaar toelaatbaar wordt geacht eventueel in overleg met de examencommissie kan worden bezien of de door [appellant] tijdens zijn voorlopige toelating behaalde studieresultaten kunnen worden behouden.
Het betoog faalt.
Conclusie
4.       Het beroep is ongegrond.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sanchit-Premchand
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023
691