202105617/1/A3.
Datum uitspraak: 15 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 juli 2021 in zaak nr. 19/4018 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland.
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2019 heeft het college van gedeputeerde staten de wegenlegger van de gemeente Lingewaard vastgesteld en de wegenleggers van de voormalige gemeenten waar Lingewaard uit bestond, ingetrokken.
Bij uitspraak van 7 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2023, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. H.J. Hermsen en mr. A. van der Veur-Dicou, zijn verschenen. Verder is ter zitting het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard, vertegenwoordigd door R.B.A. Reuling, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont in Huissen en is mede-erfgenaam van het kadastrale perceel [locatie]. Langs dat perceel loopt een weg die op een van de ingetrokken wegenleggers als weg nummer 41 wordt aangeduid. Die aanduiding wordt in deze uitspraak ook gehanteerd. Het college van gedeputeerde staten heeft weg nummer 41 niet in de wegenlegger opgenomen, omdat de weg niet in de bebouwde kom ligt. [appellant] wil dat weg nummer 41 in de legger wordt opgenomen om de openbaarheid van die weg te behouden en de bereikbaarheid van zijn perceel te garanderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten weg nummer 41 terecht niet in de wegenlegger heeft opgenomen, omdat deze niet in de bebouwde kom ligt.
Horen
2. [appellant] betoogt dat het college van gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders hem in de procedure tot vaststelling van de wegenlegger ten onrechte niet hebben gehoord. Hij wijst erop dat hij heeft gevraagd te worden gehoord.
2.1. Artikel 34, eerste lid, van de Wegenwet bepaalt dat het ontwerp van de legger door het college van burgemeester en wethouders wordt vastgesteld. Het tweede lid bepaalt dat op de voorbereiding van het ontwerp afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing is.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een ontwerp en een gewijzigd ontwerp van de legger opgesteld en ter inzage gelegd. [appellant] heeft over beide ontwerpen zienswijzen naar voren gebracht. Afdeling 3.4 van de Awb kent niet de verplichting voor het bevoegd gezag om degenen die zienswijzen tegen het ontwerp naar voren hebben gebracht te horen. Ook anderszins was het college van burgemeester en wethouders noch het college van gedeputeerde staten in dit geval hiertoe gehouden.
Het betoog slaagt niet.
Reactie op zienswijzen
3. [appellant] betoogt dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte een besluit heeft genomen over de door hem naar voren gebrachte zienswijzen over de twee ontwerpen van de legger. Het college van gedeputeerde staten had dat besluit moeten nemen. In het vaststellingsbesluit van 27 mei 2019 gaat het college van gedeputeerde staten ten onrechte niet op de zienswijzen in, aldus [appellant].
3.1. Dit betoog slaagt niet. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 14 februari 2017 een advies over de naar voren gebrachte zienswijzen over het eerste ontwerp van de wegenlegger opgesteld. Op 6 februari 2018 heeft het college een advies over de naar voren gebrachte zienswijzen over het tweede ontwerp vastgesteld. Deze adviezen zijn aan het college van gedeputeerde staten ter kennis gebracht ten behoeve van het nemen van het vaststellingsbesluit. In dat besluit overweegt het college van gedeputeerde staten dat het het geheel eens is met de adviezen. Het college heeft dus de adviezen overgenomen. Daarmee heeft het college de zienswijzen beoordeeld en bij de besluitvorming betrokken.
Staat weg nummer 41 terecht niet op de wegenlegger?
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat weg nummer 41 binnen de bebouwde kom ligt en daarom terecht niet op de wegenlegger staat. De bebouwde kom in de zin van de Wegenwet is volgens [appellant] het gebied van aaneengesloten bebouwing. Het gebied waarin weg nummer 41 ligt, ligt daarbuiten. Verder wijst [appellant] erop dat het college van burgemeester en wethouders heeft meegedeeld dat de oude wegenlegger blijft gelden voor weg nummer 41 en dat volgens het college van gedeputeerde staten de nieuwe wegenlegger geen gevolgen heeft voor de openbaarheid van wegen die in de legger niet meer worden vermeld omdat zij binnen de bebouwde kom zijn komen te liggen. [appellant] stelt daarnaast dat weg nummer 41 openbaar is. Het begrenzingenplan en de ruilverkaveling hebben geen gevolgen voor de openbaarheid en weg nummer 41 is nooit aan de openbaarheid onttrokken. De rechtbank is ten onrechte niet op deze stelling ingegaan, aldus [appellant].
4.1. Artikel 27, eerste lid, van de Wegenwet, luidt:
"In iedere gemeente wordt van de buiten de bebouwde kom, of kommen gelegen wegen alsmede van de toegangswegen naar stations als bedoeld in artikel 26, derde lid, van de Spoorwegwet, ook al zijn deze binnen een bebouwde kom gelegen, een legger opgemaakt."
Het tweede lid luidt:
"Gedeputeerde Staten stellen vast, welke voor de toepassing van deze wet de grenzen van de bebouwde kom of kommen der gemeente zijn."
Artikel 35 luidt:
"Gedeputeerde staten stellen den legger vast al dan niet met afwijking van het door Burgemeester en Wethouders opgemaakte ontwerp."
4.2. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat weg nummer 41 terecht niet op de wegenlegger staat. Het college van gedeputeerde staten heeft in het besluit van 24 mei 2016 de grenzen van de bebouwde kom van de gemeente Lingewaard vastgesteld. Dat besluit staat in deze procedure niet ter beoordeling. Weg nummer 41 ligt volgens dat besluit in de bebouwde kom. Uit artikel 27, eerste lid, van de Wegenwet, volgt dat op een wegenlegger uitsluitend de wegen buiten de bebouwde kom staan, afgezien van de toegangswegen naar stations die binnen en buiten de bebouwde kom liggen. Dat betekent dat het college van gedeputeerde staten bij het vaststellen van de wegenlegger de in het besluit van 24 mei 2016 vastgestelde bebouwde komgrenzen in acht diende te nemen. De stellingen van [appellant] over de geldigheid van de oude wegenleggers en over de ruilverkaveling en de Landinrichtingswet hebben betrekking op de openbaarheid van de weg. De vraag of weg nummer 41 openbaar is, is hier echter niet aan de orde en het antwoord daarop wordt ook niet bepaald door de wegenlegger. Die stellingen behoeven dan ook geen bespreking.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het college van gedeputeerde staten hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023
190-973