ECLI:NL:RVS:2023:1023

Raad van State

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
202300057/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindend negatief studieadvies aan student van de Hogeschool van Amsterdam in het kader van de opleiding Associate Degree cyber security

In deze zaak gaat het om een bindend negatief studieadvies (BNSA) dat op 12 juli 2022 door de examencommissie van de opleiding Associate Degree cyber security van de Hogeschool van Amsterdam aan de appellant is gegeven. De appellant, die in september 2020 met de opleiding is begonnen, heeft aan het eind van het studiejaar 2020-2021 een uitgesteld studieadvies ontvangen vanwege COVID-19 maatregelen. Aan het eind van studiejaar 2021-2022 had hij echter slechts 10 van de vereiste 60 studiepunten behaald, wat leidde tot het BNSA. De appellant heeft hiertegen administratief beroep ingesteld, maar het college van beroep voor de examens heeft dit beroep ongegrond verklaard. De appellant heeft vervolgens beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO), dat op 1 januari 2023 is opgeheven en de zaak heeft overgedragen aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Tijdens de zitting op 14 februari 2023 heeft de Afdeling de zaak behandeld, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. R. Verspaandonk, en het college door mr. M.C. Werner. De appellant voerde aan dat het besluit van de examencommissie niet zorgvuldig was en dat zijn persoonlijke omstandigheden niet tegen hem mochten worden gebruikt. Hij stelde dat hij niet in staat was geweest om zijn werk tijdig in te leveren en verwees naar een bericht van NOS nieuws over het afschaffen van het BNSA. De Afdeling oordeelde echter dat de examencommissie in redelijkheid tot het BNSA had kunnen komen, aangezien de appellant zijn persoonlijke omstandigheden niet tijdig had gemeld en geen bewijs had geleverd voor zijn claims. De Afdeling concludeerde dat het college het BNSA terecht in stand had gelaten en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

202300057/1/A2.
Datum uitspraak: 15 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bergwijkdreef, gemeente Diemen,
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 12 juli 2022 heeft de examencommissie van de opleiding Associate Degree cyber security van de Hogeschool van Amsterdam aan [appellant] een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven.
Bij beslissing van 28 oktober 2022 heeft het college het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: CBHO) ingesteld. Het CBHO, dat op 1 januari 2023 is opgehouden te bestaan, heeft dit beroep overgedragen aan de Afdeling.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R. Verspaandonk, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Werner, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is in september 2020 begonnen met de opleiding Associate Degree cyber security aan de Hogeschool van Amsterdam. Aan het eind van studiejaar 2020-2021 heeft hij vanwege de maatregelen die in verband met COVID-19 binnen de Hogeschool van Amsterdam golden, een uitgesteld studieadvies gekregen. Aan het eind van studiejaar 2021-2022 heeft [appellant] in totaal 10 van de vereiste 60 studiepunten van het propedeuseprogramma behaald. Daarom heeft de examencommissie hem het BNSA gegeven. [appellant] heeft daartegen administratief beroep ingesteld. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de examencommissie in redelijkheid en op goede gronden tot het BNSA heeft kunnen komen.
Gronden beroep en beoordeling ervan
2.       [appellant] voert aan dat niet kan worden gesproken van een zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd besluit. Het niet of niet tijdig melden van zijn persoonlijke omstandigheden mag hem niet worden tegengeworpen. In zijn persoonlijke omstandigheden ligt de oorzaak voor het niet alsnog indienen van zijn werk. Zijn werk had alsnog moeten worden beoordeeld. Verder wijst hij op een bericht van NOS nieuws van 27 oktober 2020 over het afschaffen van het BNSA. Inmiddels hebben ook meerdere onderwijsinstellingen het bindende karakter van het studieadvies laten vallen. Daarnaast zijn de gevolgen van het BNSA onevenredig. Het belang van het handhaven van het BNSA is volgens [appellant] in zijn geval ondergeschikt aan de gevolgen van het noodgedwongen moeten staken van zijn opleiding.
2.1.    Een hoger onderwijsinstelling kan op grond van het bepaalde in artikel 7.8b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) slechts een bindend negatief studieadvies aan een student geven, indien de student met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die daarover zijn gesteld.
Voor het in een concreet geval aannemen van ongeschiktheid voor de opleiding, als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de WHW is een op de persoon toegesneden beoordeling door het instellingsbestuur noodzakelijk.
2.2.    [appellant] heeft zijn persoonlijke omstandigheden niet tijdig gemeld bij de studentendecaan. Ook is hij door de examencommissie in de gelegenheid gesteld om zijn opdrachten alsnog in te leveren, maar van die gelegenheid heeft hij geen gebruik gemaakt. Volgens [appellant] is de oorzaak voor het niet tijdig melden van zijn persoonlijke omstandigheden en het niet alsnog inleveren van zijn opdrachten gelegen in zijn persoonlijke omstandigheden. Maar die persoonlijke omstandigheden heeft hij niet met stukken onderbouwd en het lag wel op zijn weg om die aannemelijk te maken. Daarnaast is niet in geschil dat de studentendecaan geen persoonlijke omstandigheden heeft kunnen vaststellen die hebben geleid tot de studievertraging. Verder heeft [appellant] zijn betoog dat het moeten staken van zijn opleiding leidt tot onevenredige gevolgen, niet toegelicht. Daarvan is ook niet gebleken. De Afdeling komt dan ook tot de conclusie dat het college het BNSA terecht in stand heeft gelaten. De verwijzing naar een bericht van het NOS nieuws over het afschaffen van het BNSA en de stelling dat meerdere onderwijsinstellingen het bindende karakter van het studieadvies hebben laten vallen, zijn onvoldoende om tot een andere conclusie te komen.
Het betoog faalt.
Conclusie
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Sanchit-Premchand
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023
691