202203729/1/V3.
Datum uitspraak: 15 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 1 juni 2022 in zaak nr. NL22.6080 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 1 juni 2022 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, de staatssecretaris opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit op de aanvraag te nemen en bepaald dat hij aan de vreemdeling een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, tot een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Maalsen, advocaat te Nijmegen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 25 juli 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling afgewezen.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
Het hoger beroep
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1. Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353, onder 5 tot en met 5.9, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, en het beginsel van effectieve rechtsbescherming). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. Het besluit van 25 juli 2022
2. Het besluit van 25 juli 2022 wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:20, derde lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Bij dit besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling heeft daartegen beroepsgronden ingediend, die niet alleen gaan over de vaststelling van een bestuurlijke dwangsom en waarover dus niet in eerste aanleg is geprocedeerd. In dit geval zal de Afdeling om verlies van instantie te voorkomen de beslissing op het van rechtswege ontstane beroep krachtens artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, verwijzen.
Conclusie
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het beroep wordt verwezen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem. De staatssecretaris moet de door de vreemdeling in hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verwijst het beroep tegen het besluit van 25 juli 2022, V-[…], naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2023
47-1020