ECLI:NL:RVS:2023:10

Raad van State

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
202205426/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake verblijfsvergunning

Op 3 januari 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 17 augustus 2022, waarin de rechtbank had bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden. De vreemdeling had op 2 november 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van dit besluit, omdat de termijn voor het nemen van een besluit op 12 oktober 2022 was verstreken.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in verzuim was om tijdig een nieuw besluit te nemen. Het beroep van de vreemdeling is gegrond verklaard, en de Afdeling heeft het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. De staatssecretaris is opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak een besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft, met een vastgestelde dwangsom van € 100,00 per dag, tot een maximum van € 15.000,00.

Daarnaast heeft de Afdeling de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.260,00, aangezien de staatssecretaris meer dan 42 dagen in gebreke was. De staatssecretaris is ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn opgelopen tot € 418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.

Uitspraak

202205426/2/V1.
Datum uitspraak: 3 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[de vreemdeling],
appellant,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij uitspraak van 17 augustus 2022 heeft de rechtbank bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak met in achtneming daarvan een nieuw besluit neemt op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat te Maastricht, heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris. De rechtbank heeft dit beroep aan de Afdeling doorgezonden.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft op 2 november 2022 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuw besluit op het door hem gemaakte bezwaar binnen de door de rechtbank gestelde termijn. De rechtbank heeft dit beroep doorgezonden naar de Afdeling. De Afdeling beslist, los van het hoger beroep, nu op dit beroep.
2.       De door de rechtbank gestelde termijn voor het nemen van een nieuw besluit liep tot en met 12 oktober 2022. De vreemdeling heeft op 2 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet nemen van een nieuw besluit binnen die termijn. Vast staat dat op het moment dat de vreemdeling het beroep instelde, de staatssecretaris in verzuim was om een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673, onder 8). De staatssecretaris heeft nog geen nieuw besluit genomen.
3.       Het beroep is gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit moet worden vernietigd. Omdat de staatssecretaris nog geen nieuw besluit heeft genomen, bepaalt de Afdeling met toepassing van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb dat hij binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar van de vreemdeling moet nemen en bekendmaken. De Afdeling bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de staatssecretaris een dwangsom moet betalen voor elke dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
4.       De vreemdeling heeft verzocht de hoogte van de door de staatssecretaris tot nu toe verbeurde dwangsom vast te stellen. Vanaf de dag dat de door de rechtbank gestelde termijn is verstreken, is de staatssecretaris in gebreke een nieuw besluit te nemen. Na de eerste dag waarop ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb de dwangsom verschuldigd is, zijn meer dan 42 dagen verstreken. Daarom stelt de Afdeling overeenkomstig artikel 8:55c, gelezen in verbinding met artikel 4:17, tweede lid, van de Awb de door de staatssecretaris verbeurde dwangsom vast op € 1.260,00.
5.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. De hoogte daarvan bedraagt 1 punt voor het beroep met toepassing van een wegingsfactor van 0,5. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
II.       vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
III.      draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar te nemen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV.      bepaalt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 bedraagt, met een maximum van € 15.000,00;
V.       stelt de door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verbeurde dwangsom, bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, vast op € 1.260.00;
VI.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2023
382-958