ECLI:NL:RVS:2022:973

Raad van State

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
202201630/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen

Op 31 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 16 februari 2022 een besluit van de staatssecretaris had vernietigd. De staatssecretaris had op 30 juli 2020 een aanvraag van vier vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar door de staatssecretaris, heeft de rechtbank het beroep van de referent gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen.

In het hoger beroep verzocht de staatssecretaris de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoefde uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de belangen van de staatssecretaris en de referent niet opwegen tegen de noodzaak om de uitspraak van de rechtbank uit te voeren. De voorzieningenrechter concludeerde dat de uitvoering van de uitspraak geen onomkeerbare gevolgen zou hebben en dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom werd afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de referent, die in verband met de behandeling van het verzoek zijn gemaakt. De totale kosten zijn vastgesteld op € 759,00, welke kosten geheel zijn toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 31 maart 2022.

Uitspraak

202201630/2/V3.
Datum uitspraak: 31 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 16 februari 2022 in zaak nr. NL21.13245 in het geding tussen:
[vreemdeling A], [vreemdeling B], [vreemdeling C] en [vreemdeling D] (de vreemdelingen) en [referent]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag voor de vreemdelingen om hen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 21 juli 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door [referent] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door [referent] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Referent heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.       Gelet op de belangen die de staatssecretaris en [referent] naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening. De uitspraak van de rechtbank strekt er niet toe dat de staatssecretaris de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf moet verlenen. Uitvoering van de uitspraak heeft daarom geen gevolgen die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. De voorzieningenrechter vindt verder van belang dat uitvoering van de uitspraak van de staatssecretaris geen onevenredige inspanning vergt.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij [referent] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2022
765