202102334/1/A3.
Datum uitspraak: 30 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2021 in zaak nr. 19/5435 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2019 heeft de raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de raad van de Amsterdamse Orde), de verzoeken van [appellant] om afgifte van een stageverklaring afgewezen en het verzoek om inschrijving als advocaat niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 2 september 2019 heeft de algemene raad het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De algemene raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad van de Amsterdamse Orde heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2022, waar [appellant] is verschenen. De algemene raad, vertegenwoordigd door mr. A.A. Atwaroe, heeft via een videoverbinding deelgenomen aan de zitting. Voorts is de raad van de Amsterdamse Orde, vertegenwoordigd door mr. S.M. de Waard, als partij via een videoverbinding gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] stond van 1995 tot 2001 ingeschreven als advocaat. In verband met arbeidsongeschiktheid is [appellant] in maart 2001 van het tableau geschrapt. Daarbij is de stage van [appellant] geëindigd zonder dat hij in het bezit was van een stageverklaring zoals bedoeld in artikel 3.2 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda). Op 19 maart 2019 heeft [appellant] een verzoek ingediend tot inschrijving als advocaat zoals bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de Advocatenwet. [appellant] heeft ook verzocht om afgifte van de stageverklaring. [appellant] wil zich graag vestigen als zelfstandig advocaat. De raad van de Amsterdamse Orde heeft het verzoek tot verstrekking van de stageverklaring afgewezen, omdat [appellant] niet voldoet aan de vereisten van artikel 3.2 van de Voda. [appellant] heeft in de periode dat hij stond ingeschreven als advocaat slechts anderhalf jaar praktijkervaring opgedaan. Bovendien heeft [appellant] niet het vereiste aantal opleidingspunten gehaald. De opleidingspunten die [appellant] wel heeft gehaald, voor zover deze niet vallen onder het Certificaat Beroepsopleiding, zijn door het grote tijdsverloop vervallen. Er is inmiddels twintig jaar verstreken sinds de beëindiging van zijn stage. Het verzoek tot inschrijving als advocaat heeft de raad van de Amsterdamse Orde op grond van artikel 4.1 van de Advocatenwet niet in behandeling genomen. Hieraan ligt ten grondslag dat [appellant] niet beschikt over een stageverklaring en hij na beëdiging niet zal voldoen aan artikel 9b van de Advocatenwet. Ook bestaat gegronde vrees dat [appellant] als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
De algemene raad heeft het administratief beroep van [appellant] tegen het niet verlenen van een stageverklaring ongegrond verklaard, omdat de raad van de Amsterdamse Orde terecht heeft gesteld dat [appellant] niet aan de vereisten voor het afgeven van zo’n verklaring voldoet. De algemene raad heeft over het verzoek om inschrijving als advocaat overwogen dat hij dit niet bij de beoordeling kan betrekken omdat daarvoor een rechtsgang bij het Hof van Discipline openstaat.
Op 10 februari 2020 heeft het Hof van Discipline (ECLI:NL:TAHVD:2020:620) het beklag van [appellant] tegen de weigering van de raad van de Amsterdamse Orde om zijn verzoek tot inschrijving als advocaat in behandeling te nemen, ongegrond verklaard. Het Hof heeft overwogen dat de raad van de Amsterdamse Orde terecht heeft geoordeeld dat gegronde vrees bestaat dat hij in strijd zal handelen met artikel 4, eerste lid, onder b, en artikel 10a van de Advocatenwet. Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] geen belang heeft bij zijn beroep en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de rechtbank wil [appellant] met zijn beroep bereiken dat aan hem een stageverklaring wordt verstrekt. De betekenis van een stageverklaring is dat de inschrijving als advocaat daarmee onvoorwaardelijk wordt en dat de verplichting eindigt om de praktijk uit te oefenen onder begeleiding van een andere advocaat en bij deze kantoor te houden. De stageverklaring kan alleen worden verstrekt aan een stagiaire. Een stagiaire kan alleen een in Nederland ingeschreven advocaat zijn. Dat betekent dat [appellant], voordat hij de stageverklaring kan krijgen, ingeschreven moet staan als advocaat. Dat is hij niet. Omdat [appellant] geen advocaat is, is een stageverklaring feitelijk niet voor hem van betekenis, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank geeft namelijk een onjuist en onvolledig beeld van de betekenis van de stageverklaring. De betekenis van de stageverklaring is dat de bezitter daarvan zich onvoorwaardelijk kán inschrijven als advocaat en dat er geen verplichting bestaat om de advocatenpraktijk uit te oefenen onder begeleiding van een andere advocaat en bij deze kantoor te houden. Die mogelijkheid is van grote betekenis voor [appellant]. Omdat de raad van de Amsterdamse Orde weigert mee te werken aan zijn inschrijving als advocaat is het voor hem niet mogelijk als ingeschreven advocaat zijn stageverklaring aan te vragen. Hij maakt alleen nog kans op inschrijving als advocaat als er sprake is van een gewijzigde omstandigheid als bedoeld in artikel 2, negende lid, van de Advocatenwet. In het bezit worden gesteld van een stageverklaring, kan een gewijzigde omstandigheid zijn. Het doel wat hem voor ogen staat met de afgifte van de stageverklaring, kan gelet op het bovenstaande nog worden bereikt.
De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat een stageverklaring alleen kan worden verstrekt aan een in Nederland ingeschreven advocaat. Artikel 1.1. van de Voda dient zo begrepen te worden dat de stageverklaring ook kan worden verstrekt aan niet-advocaten die voldoen aan de in artikel 3.2 van de Voda gestelde eisen. De terminologie uit de Voda en de Advocatenwet sluit bovendien niet aan op het oordeel van de rechtbank dat een stageverklaring alleen kan worden afgegeven aan een in Nederland ingeschreven advocaat. De persoon die nog niet is beëdigd en een advocaten-stage moet doorlopen wordt stagiaire genoemd. Dit volgt uit artikel 3.1 van de Voda. Het begrip stagiaire wordt in artikel 3.5, tweede lid, van de Voda ook gebruikt voor personen die niet op het tableau zijn ingeschreven, omdat het verzoek om goedkeuring van de stage tegelijk wordt ingediend met het verzoek om beëdiging tot advocaat. De Advocatenwet gebruikt het woord stagiaire zowel voor de advocaat die de stage dient te doorlopen als de persoon die zich nog moet inschrijven. [appellant] betoogt verder dat er onrechtmatig onderscheid wordt gemaakt tussen advocaten en niet-advocaten in het kader van het verkrijgen van de stageverklaring. Daardoor is sprake van discriminatie. Dat is in strijd met artikel 1 van de Grondwet, artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM. Bovendien is het besluit in strijd met de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3847) en het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1206). Bij de afgifte van een stageverklaring moet worden gekeken naar de eisen van artikel 3.2 van de Voda, en niet naar de status van een persoon. Of je bent ingeschreven als advocaat of niet, zou geen rol mogen spelen voor de afgifte van de stageverklaring. [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank de vennootschappen Unit 2 Holding B.V., het Digitaal Juridisch Warenhuis B.V. en Goede Media Groep B.V., ten onrechte niet als belanghebbenden heeft aangemerkt. Beoordeling van het hoger beroep
Zijn de genoemde vennootschappen derde-belanghebbenden?
4. [appellant] heeft verzocht om de vennootschappen als derde-belanghebbenden aan te merken en aan het geding deel te laten nemen. De gestelde belangen van de besloten vennootschappen die [appellant] heeft opgericht vloeien voort uit de contractuele relatie die zij wensen aan te gaan met [appellant], door hem als advocaat werkzaamheden voor hen te laten verrichten. De vennootschappen hebben dan ook hoogstens een afgeleid, aan [appellant] parallel, belang. Dat betekent dat de vennootschappen geen derde-belanghebbenden zijn en door de rechtbank terecht niet als zodanig zijn aangemerkt.
Heeft [appellant] belang bij zijn beroep tot verkrijging stageverklaring?
5. In deze zaak moet de Afdeling beoordelen of de rechtbank het beroep van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat betekent dat de Afdeling alleen kan beoordelen, of [appellant] belang heeft bij zijn beroep tot verkrijging van een stageverklaring.
6. Ingevolge artikel 1.1 van de Voda, is een advocaat de in Nederland ingeschreven advocaat. Een stagiaire wordt in artikel 1.1 gedefinieerd als een advocaat die verplicht is zijn praktijk uit te oefenen onder begeleiding van een patroon. Uit de systematiek van artikel 1.1 volgt dus dat een stagiaire, een in Nederland ingeschreven advocaat moet zijn. Uit artikel 3.1 van de Voda volgt dat de stage aanvangt op het moment dat de stagiaire is beëdigd, de stage en de patroon zijn goedgekeurd en de uitoefening van de praktijk is aangevangen. De eisen voor het voltooien van de stage en het verkrijgen van een stageverklaring zoals genoemd in artikel 3.2 van de Voda, gelden voor de stagiaire, oftewel, voor de in Nederland ingeschreven en beëdigde advocaat. Uit artikel 1, derde lid, laatste volzin, van de Advocatenwet, volgt dat met de verstrekking van de stageverklaring van rechtswege het voorwaardelijk karakter aan de inschrijving wordt ontnomen. Deze bepaling impliceert ook dat [appellant] voorwaardelijk op het tableau ingeschreven moet staan, voordat hem een stageverklaring kan worden verstrekt. Vast staat dat [appellant] niet staat ingeschreven als advocaat. Verder staat vast dat het Hof van Discipline het beklag van [appellant] tegen de weigering om zijn verzoek tot inschrijving in behandeling te nemen, ongegrond heeft verklaard, omdat de gegronde vrees bestaat dat hij in strijd zal handelen met artikel 4, eerste lid, onder b, en artikel 10a van de Advocatenwet.
6.1. Naar het oordeel van de Afdeling is geen sprake van discriminatie of onrechtmatig onderscheid tussen advocaten en niet-advocaten. De regels die gaan over het krijgen van een stageverklaring zijn ingesteld ter waarborging van de kwaliteit en bescherming van de advocatuur. Daarom kan iemand alleen een stageverklaring krijgen als die persoon is ingeschreven als advocaat. Er is geen sprake van strijd met de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2019 of het arrest van de Hoge Raad van 22 november 2013.
6.2. Op grond van artikel 2, negende lid, van de Advocatenwet, kan als een verzoek tot inschrijving niet in behandeling is genomen, en deze beslissing onherroepelijk is geworden, een nieuw verzoek worden gedaan als sprake is van gewijzigde omstandigheden. Het Hof van Discipline heeft de beslissing van de raad van de Amsterdamse Orde bekrachtigd. Een inhoudelijk oordeel over de vraag of [appellant] in aanmerking komt voor een stageverklaring kan echter niet als gewijzigde omstandigheid worden ingebracht, omdat dit oordeel zou zien op de periode van 1995 tot 2001 en het bezit van een stageverklaring. De feiten waarop het oordeel van het Hof van Discipline over de weigering om zijn verzoek tot inschrijving in behandeling te nemen zijn gebaseerd, dateren van daarna. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het belang dat [appellant] nastreeft met deze procedure, niet kan worden bereikt.
6.3. Het betoog slaagt niet.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De algemene raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2022
317-973
BIJLAGE
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950
Artikel 14
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Parijs, 20-03-1952
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, New York, 16-12-1966
Artikel 26
Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.
Protocol nr. 12 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-2000
Artikel 1
1. Het genot van elk in de wet neergelegd recht moet worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
2. Niemand mag worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden.
Grondwet
Artikel 1
Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.
Advocatenwet
Artikel 1
1. De advocaten worden ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten.
2. De inschrijving als advocaat geschiedt onvoorwaardelijk.
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid geschiedt de inschrijving voorwaardelijk indien de verzoeker niet in het bezit is van een verklaring als bedoeld in artikel 9b, vijfde lid, of niet beschikt over een ten aanzien van het beroep van advocaat afgegeven erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties of over een document als bedoeld in artikel 2a, eerste lid. Wordt een verklaring of erkenning als bedoeld in de eerste volzin nadien alsnog overgelegd, dan wordt van rechtswege het voorwaardelijk karakter aan de inschrijving ontnomen.
Artikel 2
[…]
9. Indien een beslissing van de raad tot weigering van het in behandeling nemen van de inschrijving als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onherroepelijk is geworden, wordt een nieuw verzoek dat is ingediend binnen een jaar na het geweigerde verzoek buiten behandeling gelaten. Indien wijziging in de omstandigheden of het feit dat het verzoek wordt ingediend bij een andere raad dit rechtvaardigt, kan de raad in het arrondissement waar de verzoeker kantoor wenst te houden beslissen het verzoek tot inschrijving alsnog in behandeling te nemen. In dat geval geeft de raad toepassing aan het zevende lid.
[…]
Artikel 4
1. De raad van de orde in het arrondissement waarbij het verzoek, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, is ingediend kan weigeren het verzoek in behandeling te nemen, indien:
a. de verzoeker niet voldoet aan de in de artikelen 2 en 2a gestelde vereisten voor de inschrijving, dan wel indien hij de in deze artikelen bedoelde verklaringen of documenten niet heeft overgelegd;
b. de gegronde vrees bestaat dat de verzoeker als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt;
[…]
Verordening op de advocatuur
Artikel 1.1
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
advocaat: de in Nederland ingeschreven advocaat;
[…]
stagiaire: een advocaat die verplicht is zijn praktijk uit te oefenen onder begeleiding van een patroon;
[…]
Artikel 3.1
De stage vangt aan op het moment dat de stagiaire is beëdigd, de stage en de patroon zijn goedgekeurd en de uitoefening van de praktijk is aangevangen.
Artikel 3.2
1. De stage is voltooid op het moment waarop de termijn, bedoeld in artikel 9b, eerste onderscheidenlijk tweede lid, van de Advocatenwet, is verstreken en:
a. de stagiaire beschikt over het certificaat beroepsopleiding;
b. de stagiaire voldoet aan het bepaalde in artikel 3.9 en artikel 3.10, eerste lid; en
c. de raad van de orde, gehoord de patroon en de stagiaire, oordeelt dat de stagiaire over voldoende praktijkervaring beschikt, bedoeld in artikel 9b, tweede lid, van de Advocatenwet.
2. De raad van de orde verstrekt aan de stagiaire, wiens stage overeenkomstig het eerste lid is voltooid, een verklaring dat de stage is voltooid.