ECLI:NL:RVS:2022:923
Raad van State
Hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 7 juli 2021. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en schadevergoeding toegekend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 13 oktober 2017 de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 23 januari 2018 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Wiersma, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 maart 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 1 juli 2020. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.