ECLI:NL:RVS:2022:911

Raad van State

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
202201749/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak betreffende uitstel van vertrek

Op 25 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 januari 2018 was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 31 augustus 2020 en een daaropvolgend ongegrond verklaard beroep door de rechtbank Den Haag op 25 februari 2022, heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De vreemdeling heeft op 23 maart 2022 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank en verzocht om te bepalen dat haar voorgenomen uitzetting op 26 maart 2022 om 6:50 uur achterwege blijft. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, gezien het feit dat de termijn voor hoger beroep nog niet was verstreken, er aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens bepaald dat de voorgenomen uitzetting op 26 maart 2022 achterwege blijft en heeft de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 759,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van vreemdelingen in procedures rondom uitzetting en de noodzaak om voorlopige voorzieningen te treffen in afwachting van de uitkomst van hoger beroep.

Uitspraak

202201749/2/V3.
Datum uitspraak: 25 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 25 februari 2022 in zaak nr. 20/6739 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft op 23 maart 2022 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 25 februari 2022 en de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat haar voorgenomen uitzetting op 26 maart 2022 om 6:50 uur achterwege blijft. Alleen al omdat de hogerberoepstermijn nog niet is verstreken, treft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel een voorlopige voorziening.
2.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de voorgenomen uitzetting op 26 maart 2022 achterwege blijft;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Soffers
voorzieningenrechter
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2022
644