ECLI:NL:RVS:2022:896

Raad van State

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
201908304/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en zijn verzoek om opheffing van een inreisverbod. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 september 2016, met een aanvulling op 29 januari 2019, de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De rechtbank Den Haag had in een tussenuitspraak op 16 april 2019 de staatssecretaris de gelegenheid gegeven om gebreken in het besluit te herstellen. In de einduitspraak van 18 oktober 2019 verklaarde de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond, vernietigde het besluit van de staatssecretaris en bepaalde dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W. Eikelboom, heeft tegen deze einduitspraak hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de uitspraak van de rechtbank niet vernietigd hoeft te worden. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. Daarnaast heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de vreemdeling, als voormalig medewerker van de KhAD/WAD, bij terugkeer naar Afghanistan geen risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

201908304/1/V2.
Datum uitspraak: 24 maart 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de tussenuitspraak van 16 april 2019 en de einduitspraak van 18 oktober 2019 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, in zaak nr. NL16.2925 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2016, aangevuld op 29 januari 2019, heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen en zijn verzoek om opheffing van het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod, afgewezen.
Bij tussenuitspraak van 16 april 2019 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld de in die uitspraak geconstateerde gebreken van het besluit, te herstellen.
Bij einduitspraak van 18 oktober 2019 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.W. Eikelboom, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Dat de rechtbank, gelet op het falen van de derde grief, terecht heeft overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling als voormalig medewerker van de KhAD/WAD bij terugkeer naar Afghanistan geen risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, zegt alleen iets over de situatie zoals die was toen de rechtbank einduitspraak heeft gedaan (18 oktober 2019).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Graat
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2022
307/942.